Daniël 6:25-28

Darius doet hier zijn best om de fout, die hij gemaakt heeft door de oneer, die hij beide God en Daniel aangedaan heeft, door Daniel in den leeuwenkuil te werpen, te herstellen door beide te eeren.

I. Hij geeft eer aan God door een besluit, verkondigt aan alle volken, waarin zij opgeroepen worden voor Hem te vreezen. En dit besluit is inderdaad geschikt om afgekondigd te worden als onveranderlijk, neer de wet der Meden en Perzen, want het is het eeuwig Evangelie, gepr dikt aan hen, die op de aarde wonen, Openbaring 14:6 Vreest God en geeft Hem heerlijkheid. Opmerking verdient

1. Aan wie hij dit besluit zendt. Aan alle rolkeren, natiën en tongen, die op de gansche aarde woonden, vers 25. Dit zijn groote woorden, en het is waar, dat alle inwoners der aarde verplicht zijn tot hetgeen hier besloten is, maar hier beteekenen zij niet meer dan iedere provincie van zijn rijk, dat, hoewel het vele volken omvatte, toch niet alle omvatte, maar zoo is het, die veel hebben, zijn geneigd te denken, dat zij alles hebben.

2. Wat de inhoud van het besluit is-Dat men leve en siddere voor het aangezicht van den God Daniels. Dit gaat verder dan Nebukadnezars besluit bij eene dergelijke gelegenheid, want het verbood alleen om lastering te spreker tegen dezen God, maar dit beveelt hun voor Hem te leven, met ontzag en eerbied aan Hem te denken, en over Hem te spreken. En wel mocht als inleiding boven dit besluit staan: Uw vrede worde vermenigvuldigd, want de eenige grondslag voor waren en overvloedigen vrede is de vreeze Gods, want dat is de ware wijsheid. Als wij in de vreeze Gods leven, en naardien regel wandelen, zullen wij vrede hebben, de vrede zal ons vermenigvuldigd worden.

Maar, hoewel dit besluit ver gaat, gaat het toch niet vergenoeg, om goed te handelen, en in overeenstemming met zijne tegenwoordige overtuiging, moest hij alle menschen bevolen hebben, niet alleen te beven en, te sidderen voor dezen God, maar Hem lief te hebben en te vertrouwen, den dienst der afgoden te verzaken en Hem alleen te dienen en Hem aan te roepen, zooals Daniël deed. Maar de afgoderij was zoo lang en zoo diep ingeworteld, dat zij door besluiten van vorsten niet uitgeroeid kon worden, en door geen enkele andere macht, dan die het heerlijk Evangelie van Christus vergezelde.

3. Wat de redenen en overwegingen zijn, die hen tot dit besluit brengen. Zij zouden voldoende zijn om een besluit te rechtvaardigen tot algeheele onderdrukking der afgoderij, zooveel te meer zullen zij volstaan om dit te ondersteunen. Er bestaat eene goede reden voor alle menschen, om voor dezen God te beven, want,

a. Zijn wezen staat boven ons. “Hij is de levende God, Hij leeft als een God, terwijl de goden, die wij dienen, doode dingen zijn, en zelfs geen dierlijk leven hebben.”

b. Zijne heerschappij is onbetwistbaar. Hij leeft een koninkrijk en heerschappij, Hij heeft niet alleen, maar Hij regeert als absoluut souverein.

c. Beide, Zijn wezen en Zijne regeering zijn onveranderlijk. Hij is zelf bestendig in eeuwigheden, en bij Hem is geen schaduw van omkeering. En ook Zijn koninkrijk is niet verderfelijk door eene kracht van buiten, ook heeft Zijne heerschappij niets in zich, dat met verval dreigt of de strekking daartoe heeft, en daarom zal zij tot het einde toe zijn.

d. Zijne macht is voldoende om een zoo groot gezag te dragen, vers 27. Hij verlost Zijne getrouwe knechten uit de ellende en redt ze uit de ellende, Hij doet teekenen en wonderen, ver boven de grootste natuurkracht, beide in den hemel en op de aarde, waaruit blijkt, dat Hij de souvereine Heere van beide is.

e. Van dit alles heeft Hij een nieuw bewijs gegeven door Zijn knecht Daniël uit het geweld der leeuwen te verlossen. Dit wonder en dat van de verlossing der drie jongelingen werden gedaan voor de oogen der menschen, werden gezien, bekend gemaakt, en bevestigd door twee van de grootste vorsten, die ooit geleefd hebben, en waren luisterrijke bevestigingen van de eerste beginselen van den godsdienst, uit de bekrompen voorstelling der Joden uitgelicht, krachtdadige weerleggingen van al de dwalingen van het heidendom, en eene zeer gepaste voorbereiding voor het zuivere katholieke christendom.

II. Hij geeft eer aan Daniël, vers 28:Deze Daniel had voorspoed. Zie, hoe God voor hem goed uit kwaad deed voortkomen. Deze vermetele aanslag, die zijne vijanden op zijn leven deden, was de gelukkige aanleiding tot hun verwijdering en tevens die van hun kinderen, die anders nog zijne bevordering in den weg zouden gestaan hebben en ‘t hem bij elke gelegenheid lastig gemaakt, en nu had hij meer voorspoed dan ooit, stond hooger in de gunst bij zijn vorst en in aanzien bij het volk, wat hem eene voortreffelijke gelegenheid gaf zijne broederen goed te doen. Aldus ging spijze uit van den eter (en dat was hier eveneens de leeuw), en zoetigheid van den sterke.

Comments are closed.