Wij hebben hier de inleiding tot Daniels bekendmaking van den droom en zijne uitlegging er van:
I. Hij spreekt terstond over de herroeping van het vonnis tegen de wijzen van Babel, vers 24. Hij ging met allen spoed tot Arioch, om hem te zeggen, dat zijne opdracht nu overbodig geworden was: Breng de wijzen van Babel niet om.
Ofschoon er misschien onder waren, die den dood verdienden volgens de wet van God, daar zij toovenaars waren, toch was datgene, waarom zij hier veroordeeld werden, geen misdaad des doods of der banden waardig, en daarom mogen zij niet sterven, en onrechtvaardig gedood worden, maar dat zij leven en beschaamd zijn, zooals billijk is, daar zij te schande gemaakt zijn en niet konden doen, wet een profeet des Heeren wel kon.
Sinds God den boozen en den goeden dezelfde vriendelijkheid toont, moeten wij dat ook doen, en bereid zijn om het leven, zelfs van slechte menschen, te redden, Mattheus 5:45. Een goed man is eene weldaad voor de gemeenschap. Aan Paulus in het schip gaf God de zielen van allen, die met hem voeren: zij werden gered om zijnentwille. Aan Daniël was de redding te danken van al de wijzen, die evenwel niet deden naar de weldaad, hun bewezen. Hoofdstuk 3:8.
II. Met groote zekerheid bood hij zijn dienst aan, om tot den koning te gaan en hem zijn droom en de uitlegging er van mede te deeren, en werd daarop toegelaten, vers 24, 25.
Arioch bracht hem haastig tot den koning, in de hoop zelf in gunst te komen door Daniel bij den koning te brengen, hij geeft voor, dat hij hem gezocht had om des konings droom uit te leggen, terwijl het in werkelijkheid was, om des konings vonnis aan hem te volbrengen. Maar het is de gewoonte van hovelingen om iedere luim van den vorst in te willigen en hun eigen diensten aannemelijk te maken.
III. Hij trachtte bij deze gelegenheid de Chaldeën zooveel mogelijk te beschamen en God de eer te geven.
De koning was van meening, dat het eene gewaagde onderneming was, en vroeg, of hij daartoe in staat was, vers 26: Zijt gij machtig mij den droom bekend te maken? Wat! Een nieuweling in het vak, een jongeling als gij, zal op zich nemen te doen, hetgeen, waar anderen aan wanhopen?
Hoe minder waarschijnlijk het scheen, dat Daniël dit zou doen, des te meer werd God verheerlijkt door hem er toe in staat te stellen. Bij het overbrengen van de goddelijke openbaring aan de kinderen der menschen maakt God gewoonlijk gebruik van het dwaze en zwakke der wereld, en het verachte en hetgeen waaraan men wanhoopte, opdat Hij de wijzen beschamen zoude, opdat de uitnemendheid der kracht van Hem zou zijn, 1 Corinthiers 1:27, 28.
Daniël neemt hieruit aanleiding
1. Om den koning het vertrouwen op zijne Chaldeën le ontnemen, van wie hij zulke groote verwachtingen had, vers 27: “Deze verborgenheid kunnen zij den koning niet te kennen” even, het is niet in hun macht, het vermogen van hun kennis reikt zoo hoog niet.
Daarom moet de koning niet toornig op hen zijn, omdat zij niet doen, wat zij niet kunnen, maar laat hij hen liever verachten, en hen van zich verwijderen omdat zij machteloos zijn.” Broughton leest het meer algemeen: ” Deze verborgenheid kunnen geen wijzen, sterrenkijkers, toovenaars of waarzeggers, den koning bekend maken, de koning raadplege hen derhalve niet meer.”
De ervaring die wij hebben van de onbekwaamheid van alle schepselen om ons voldoening te geven, moet onze achting voor hen verminderen, en onze verwachtingen van hen lager stemmer. Hun aanmatiging wordt te schande gemaakt, en onze hoop op hen teleurgesteld. Tot hier toe komen zij en verder niet, laat ons daarom tot hen zeggen, zooals Job tot zijne vrienden: Gij allen zijt moeilijke vertroosters.
2. Om hem tot de kennis te brengen van den eenigen levenden en waren God, den God, dien Daniel aanbad: “Al kunnen zij de verborgenheid niet vinden, de koning moet er niet aan wanhopen, dat zij gevonden zal worden, want er is een God in den hemel, die verborgenheden openbaart”, vers 28.
De ongenoegzaamheid van het schepsel moet ons uitdrijven tot de algenoegzaamheid van den Schepper. Er is een God in den hemel, en het is gelukkig voor ons, dat er een is, die dat voor ons kan doen, en dat aan ons bekend maken, wat niemand op aarde kan, in het bijzonder de verborgen geschiedenis van het werk der verlossing en de geheime plannen van Gods liefde voor ons daarin, het mysterie, dat verborgen is geweest van alle eeuwen en alle geslachten, de goddelijke openbaring helpt ons, waar het menschelijk verstand ons volkomen verlegen laat, en maakt, niet alleen aan de koningen, maar aan de armen dezer wereld, datgene bekend, wat geen der wijsgeeren of staatslieden der heidenen, met al hun orakels en waarzeggingskunst, ooit beweren konden ons mede te deelen, Romeinen 16:25, 26.
IV. Hij bevestigde den koning in de overtuiging, dat de droom, dien hij zoo vurig verlangde in zijn geheugen terug te roepen, werkelijk wel de moeite waard was om er onderzoek naar te doen, dat hij van groote waarde en verstrekkende beteekenis was, geen gewone droom, het ijdele tijdverdrijf van eene belachelijke en weelderige verbeelding, die het niet de moeite waard was zich te herinneren of over te vertellen, maar dat het eene goddelijke openbaring was, een lichtstraal uit eene hoogere wereld, in zijn geest gedrongen, die betrekking had op de groote zaken en veranderingen van deze lagere wereld.
God heeft daarin aan den koning bekend gemaakt wat er geschieden zal in het laatste der dagen, vers 28, dat is in den toekomenden tijd, tot aan de oprichting van Christus’ koninkrijk in de wereld, wat zou geschieden in het laatste der dagen, Hebreeen 1:1. En wederom vers 29: “De gedachten, die bij u opklommen, waren geen herhaling van wat tevoren geweest was, zooals gewoonlijk het geval is met onze droomen” – Omnia quae sensu volvuntur votu diurno Tempore sopito reddit amice quies – Alles wat overdag in onzen geest omgaat, Geeft ons de droom in den slaap weer.
Claudian.
“maar het waren voorspellingen van wat hierna geschieden zoude, wat Hij, die verborgene dingen openbaart, u te kennen gegeven heeft, ” en daarom hebt gij gelijk op dien wenk acht te slaan en er werk van te maken. De dingen, die hierna geschieden zullen, zijn verborgen, en God alleen kan ze openbaren, en wat Hij van deze dingen geopenbaard heeft, in ‘t bijzonder met betrekking tot de allerlaatste dagen, het eind van den tijd, moet zeer ernstig en ijverig onderzocht worden en door ieder van ons overpeinsd.
Sommigen meenen, dat de gedachten, die op zijn leger opklommen, wat hierna geschieden zoude, zijn eigen gedachten waren, terwijl hij wakker was. Voordat hij in slaap viel, en dezen droom droomde, bepeinsde hij in zijn geest, wat het einde zou zijn van zijn eigen wassende grootheid, en wat er dan met zijn koninkrijk gebeuren zou, en nu was zijn droom het antwoord op die gedachten. God bereidt de menschen voor op de openbaring, die Hij hun doen wil.
V. Hij belijdt plechtiglijk, dat hij er geen aanspraak op maken kan de gunst van deze openbaring van God te verdienen, of, dat hij die door zijne schranderheid verkregen heeft vers 30: “Mij nu, mij is de verborgenheid geopenbaard, en niet door mij uitgevonden, niet door de wijsheid, die in mij zijn zoude boven alle levenden, en mij bekwaam maken tot het ontvangen van zulk eene openbaring.”
Het past aan degenen, die God grootelijks begunstigd en geëerd heeft, om zeer nederig en gering te zijn in eigen oogen, om zich te ontdoen van allen waan van eigen wijsheid en waarde, opdat God alleen den lof mag hebben van het goede, dat in hen is, dat zij hebben, en dat zij doen, en opdat alles mag toegeschreven worden aan Zijne goedgunstigheid jegens hen en de volheid van Zijn goed werk in hen.
Het geheim was aan hem bekend gemaakt niet ter wille van hem zelf, maar,
1. Ter wille van zijn volk, ter wille van hen die den koning de uitlegging zouden bekend maken, dat is ter wille van zijne metgezellen en broederen in de verdrukking, die door hun gebeden hem geholpen hadden deze openbaring te verkrijgen en zoodoende deel hadden aan de bekendmaking van de uitlegging – opdat hun leven gespaard mocht worden, opdat zij in de gunst mochten komen en verhoogd worden, en het gansche volk der Joden in hun gevangenschap er de vruchten van mocht plukken, om hunnentwil.
Nederige menschen zijn altijd gereed te denken, dat wat God doet, voor hen en door hen, meer ter wille van anderen is dan ter wille van hen zelf.
2. Ter wille van zijn vorst, en sommigen lezen dezen zin aldus: “Niet door mijne wijsheid maar opdat men den koning de uitlegging zoude bekend maken, en opdat gij de gedachten uws harten zoudt weten, om uitlegging te krijgen van hetgeen gij tevoren overdacht, en onderricht hoe gij u te gedragen hebt tegenover de kerk van God.”
God openbaarde deze zaak aan Daniël om ze den koning bekend te maken. Profeten ontvangen om te kunnen geven, niet opdat de openbaringen, die hun gedaan worden bij hen blijven, maar meegedeeld worden aan de personen, die er belang bij hebben.