Daniël 2:14-23

Toen de koning de wijzen liet halen, om hem den droom te zeggen en de uitlegging er van, vers 2, was Daniel, naar ‘t schijnt niet opgeroepen om met hen te verschijnen, hoewel de koning een welgevallen aan hem had, toen hij hem onderzocht, en hem tienmaal wijzer bevond dan alle andere wijzen, toch vergat hij hem, toen hij hem het meest noodig had, en geen wonder, daar alles in drift gebeurde, en niets met koel overleg.

Maar de Voorzienigheid beschikte het aldus, opdat door de onkunde van de Chaldeën te meer aandacht geschonken ente meer eer gegeven zou worden aan Daniëls God. Maar, hoewel Daniël niet de eer had met de andere wijzen geraadpleegd te worden, wordt hij, in strijd met de wet en rechtvaardigheid, door een vonnis, blindelings uitgesproken, met hen veroordeeld, en wist er zelfs niets van, voordat hen aangezegd werd zich gereed te maken om te sterven.

Hoe ellendig is het lot van hen, die onder een willekeurig bestuur leven, zooals dat van Nebukadnezar! Hoe gelukkig zijn wij, die leven onder bescherming van de wet en de rechtspraak, en niet op die wijze afhankelijk zijn van de genade van een gemelijk en grillig vorst!

Wij hebben, in Ezechiël, reeds gevonden, dat Daniël beroemd was om zijne wijsheid en gebed, als vorst had hij macht bij God en de menschen, door het gebed had hij macht bij God, door zijne wijsheid had hij macht bij de menschen, en in beide blonk hij uit. Aldus vond hij gunst en goed verstand in de oogen van beide, en in deze verzen hebben wij een opmerkelijk voorbeeld er van.

I. Door zijne wijsheid wist Daniel hoe hij met menschen handelen moest, en hij was voorspoedig daarin.

Toen Arioch, de overste der trawanten, wien bevolen was alle wijzen van Babel te dooden, Daniël greep, want het zwaard der tyrannie, zoowel als het krijgszwaard, verteer! zoowel dezen als genen, bracht Daniel eenen raad en oordeel in, vers 14, hij verviel niet in woede, en verweet den koning zijne onrechtvaardigheid en wreedheid niet, veel minder poogde hij weerstand te bieden, maar vroeg slechts: Waarom zoude de wet zoo verhaast worden, vers 15. En terwijl de andere wijzen volgehouden hadden, dat het volmaakt onmogelijk was, dat zijn verlangen ooit bevredigd werd, wat hem nog meer verwoed maakte, neemt Daniel op zich, als hem maar eenige tijd gelaten wordt, om den koning de voldoening te geven, die hij verlangde, vers 16.

De koning, die nu begon te bemerken, dat hij eene fout begaan had met niet eerder om Daniël te denken, wiens persoon hij zich begon te herinneren, werd spoedig overgehaald om het vonnis op te schorten, en de proef te nemen met Daniel. De beste manier om den toorn af te wenden, zelfs den toorn van een koning, die als een bode des doods is, is een zocht antwoord, en dat buigen, dat groote zonden stilt, zoodat, hoewel er heerschappij is, waar het woord des konings is, zelfs dat woord ongedaan kan blijven, en herroepen worden, en zoo lezen sommigen hier, vers 14: Toen kwam Daniel en stelde den raad en het besluit door Arioch, den bevelhebber des konings, uit.

II. Daniel wist, hoe hij door het gebed met God spreken kon, en hij vond genade bij Hem, beide in bidden en dankzegging, wat de twee voornaamste vormen van het gebed zijn.

Zie hier,

1. Zijn nederig gebed om de genade, dat God hem zou openbaren, wat des konings droom was, en de uitlegging er van. Toen hij tijd gewonnen had, ging hij niet de andere wijzen raadplegen of er iets in hun kunst, of in hun boeken was, dat hem in deze zaak van dienst kon zijn, maar ging naar zijn huis, om daar met zijn God alleen te zijn, want van Hem alleen, die de Vader der lichten is, verwachtte hij deze groote gave.

a. Hij bad niet alleen zelf om deze openbaring, maar liet zijne vrienden insgelijks doen. Hij gaf de zaak te kennen aan hen, die steeds zijne boezemvrienden en metgezellen waren geweest, met het verzoek, dat zij van den God des hemels barmhartigheid verzochten over deze verborgenheid, vers 17, 18. Hoewel Daniël waarschijnlijk de oudste was en hen in ieder opzicht overtrof, nam hij hen als deelgenooten in deze zaak aan, Vis unita fortior-Eendracht maakt macht, zie Esther 4:16.

Biddende vrienden zijn waardevolle vrienden, het is goed om vriendschap met en belangstelling in diegenen te hebben, die met God omgang hebben, en invloed bij den troon der genade, en het past den grootsten en besten der menschen de hulp te vragen van het gebed van anderen voor hen. Paulus vraagt zijn vrienden dikwijls voor hem te bidden. Zoo moeten wij toonen, dat wij onze vrienden waardeeren en het gebed, namelijk hun gebed.

b. Zijn gebed was van bijzonderen aard, maar met het oog op en in afhankelijkheid van de algemeene genade van God: Dat zij van den God des hemels barmhartigheden verzachten over deze verborgenheid, vers 18.

Wij gelooven in het gebed op te zien tot God als den God des hemels, een God boven ons, en die heerschappij over ons heeft, Wien wij aanbidding en onderdanigheid schuldig zijn, een machtig God, die alles doen kan. Onze Zaligmaker heeft ons leeren bidden tot God als onzen Vader in den hemel. En waar wij ook om bidden, wij moeten daarvoor vertrouwen op de barmhartigheden Gods, en wij moeten vragen om deel aan die barmhartigheden, wij kunnen niets verwachten als belooning van onze verdienste, maar alles als de gave van Gods barmhartigheden.

Zij vroegen barmhartigheid over deze verborgenheid. Wat ons eene oorzaak van zorg is, moet eene reden voor ons zijn om te bidden, wij moeten barmhartigheid van God verlangen over alles wat ons moeite en vrees geeft. God staat ons toe in nederigheid vrijmoedig jegens Hem te zijn, en in ‘t gebed al onze nooden en bezwaren aan God voor te leggen.

De verborgene dingen zijn voor den Heere onzen God en daarom moeten wij ons tot Hem wenden, als wij eenige barmhartigheid noodig hebben, die een geheim betreft, en, hoewel wij niet in het geloof om wonderen kunnen bidden, toch mogen wij in het geloof bidden tot Hem, die alle harten in Zijne hand heeft, en die door Zijne leiding doet wat ons onmogelijk toeschijnt, al is het geen wonder, tot openbaring van wat buiten onzen gezichtskring ligt en tot verkrijging van wat buiten ons bereik ligt, voorzoover het tot Zijn eer en ons bestwil is, geloovende, dat niets voor Hem verborgen is, en niets te moeilijk.

c. Hun pleitgrond bij God was het dreigendgevaar, waarin zij verkeerden, zij verlangden barmhartigheid van God in deze zaak, opdat Daniël en zijne makkers met de overige wijzen van Babel niet omkwamen, opdat de rechtvaardigen niet met de goddeloozen omkwamen.

Als het leven van goede en nuttige menschen in gevaar is, is het tijd om God ernstig aan te roepen om barmhartigheid voor hen, evenals voor Petrus in de gevangenis, Handelingen 12:5. d. De genade, waarom Daniël en zijne metgezellen baden, werd geschonken. De verborgenheid werd aan Daniel geopenbaard in een nachtgezicht, vers 19. Sommigen meenen, dat hij denzelfden droom droomde, dien Nebukadnezar gedroomd had, terwijl hij sliep, het schijnt veeleer, dat de droom zelf en zijne uitlegging, hem door den dienst van een engel, tot zijne groote voldoening werd medegedeeld terwijl hij was volhardende in het gebed, en wakende met alle gedurigheid.

Een krachtig gebed des rechtvaardigen vermag veel. Er zijn geheimen en verborgenheden, waarin wij door het gebed ingewijd worden, met dien sleutel worden de kameren des hemels ontsloten, want Christus heeft gezegd: Klop, en u zal open gedaan worden.

2. Zijne hartgrondige dankzegging voor deze genade, toen hij ze ontvangen had: Toen loofde Daniel den God des hemels, vers 19. Hij wachtte niet, totdat hij het den koning gezegd had, en gehoord of hij dien als zijn droom erkennen wilde of niet, maar hij rekende er vast op, dat het dezelfde was, en, dat hij zijn doel bereikt had en daarom veranderde hij zijn gebed onmiddellijk in lof.

Zooals hij gebeden had in de volle verzekerdheid, dat God dit voor hem zou doen, zoo bracht hij Hem zijn dank in de voile verzekerdheid, dat Hij het gedaan had, en beide met het oog op God, als den God des hemels. Zijn gebed wordt niet vermeld maar zijne dankzegging wel.

De aandacht valt hier op

A. De eer, die hij Gode toebrengt in zijne dankzegging, en hij legt er zich op toe dat te doen met groote afwisseling en rijkdom van woorden: Geloofd zij Gods naam van eeuwigheid tot in eeuwigheid. In God is de eeuwigheid, die te loven en te prijzen is, zij is onveranderlijk en altijd in Hem. En Hij moet geloofd worden van eeuwigheid tot eeuwigheid, zooals Gods volmaaktheid het voorwerp van onzen lof is zoo zal het werk des lofs eeuwiglijk gedaan worden.

a. Hij geeft Gode de eer van wat in Hem is: Zijne is de wijsheid en de kracht, wijsheid en moed lezen sommigen, datgene wat geschikt is om te doen, dat zal Hij doen, wat Hij wil doen, dat kan Hij doen, dat zal Hij doen, en Hij zal het zeker op de beste manier doen, want Zijne wijsheid is oneindig, om te ontwerpen en te beginnen, en Zijne macht is oneindig, om uit te voeren en te voltooien. Bij Hem is wijsheid en sterkte, die bij de menschen vaak gescheiden zijn.

b. Hij geeft Hem de eere van wat Hij is voor de wereld der menschen.

Hij heeft algeheelen invloed en beweegkracht onder de menschen, en in al hun handelingen en zaken. Zijn de tijden veranderd? Is de stand van zaken anders geworden? Is alles onderhevig aan verandering? God is het, die de tijden en stonden verandert, en de gedaante daarvan. Geen verandering komt bij toeval, maar naar den wil en raad van God.

Zijn zij verdreven en afgezet, die eertijds koningen waren? Doen zij afstand? Worden zij ter zijde gezet? Het is God, die de koningen afzet, en het aanstellen en afzetten der koningen is een parel in Zijne kroon, die de bron van alle macht is, de Koning der koningen en de Heer der heeren.

Zijn er menschen, die anderen in wijsheid overtreffen, wijsgeeren en staatslieden, die dieper nadenken dan het gewone verstand, menschen van een doordringend verstand? Het is God, die den wijzen wijsheid geeft, hetzij zij zoo wijs zijn dat te erkennen of niet, zij hebben die niet uit zichzelf, maar Hij is het, die wetenschap geeft dengenen, die verstand hebben, wat eene goede reden is, waarom wij niet trotsch moeten zijn op onze kennis, en waarom wij God er mee moeten dienen en eeren en het tot onzen plicht moeten maken Hem te kennen.

c. Hij geeft Hem de eer van deze bijzondere openbaring. Hij looft Hem

Ten eerste. Omdat Hij die openbaring kon doen, vers 22: Hij openbaart diepe en verborgene dingen, die verborgen zijn voor de oogen van alle levenden. Hij is het, die den mensch openbaarde, wat ware wijsheid is, toen niemand anders het kon, Job 28:27, 28, Hij is het, die de komende dingen openbaart aan Zijne knechten de profeten. Hij zelf ziet en onderscheidt volkomen, wat met den meesten ijver en nauwkeurigheid verborgen is, want Hij zal ieder werk in het gericht brengen met al wat verborgen is, op den grooten dag zal de waarheid aan ‘t licht komen. Hij weet wat in het duister is, en wat in het duister gebeurt, want de duisternisse verduistert het voor Hem niet, Psalm 139:12. Het licht woont bij Hem, en Hij bewoont het licht, 1 Timotheus 1:16 en toch is rondom Hem duisternisse.

Sommigen vatten het op als het licht der profetie en der goddelijke openbaring die bij God woont en aan Hem ontleend wordt, want Hij is de Vader der lichten, van alle lichten, zij alle hebben bij Hem hun huis.

Ten tweede omdat Hij deze openbaring aan hem gedaan had. Hier heeft hij het oog op God, als den God zijner vaderen, want, hoewel de Joden nu te Babel als gevangenen waren, waren zij toch beminden om der vaderen wille. Hij looft God, die de bron van wijsheid en macht is, om de wijsheid en macht, die Hij hem gegeven had, wijsheid om dit groote geheim te kennen en macht om deze openbaring bekend te maken. De wijsheid en macht, die wij hebben, moeten wij als Gods gave erkennen. Gij hebt ons dit bekend gemaakt vers 23.

Wat verborgen was voor de beroemde Chaldeën, die het uitleggen van droomen tot hun beroep maakten, wordt geopenbaard aan Daniël, een Joodsch gevangene, veel jonger dan zij. God wilde hierdoor den geest der profetie eeren, op hetzelfde oogenblik, dat Hij den geest der waarzegging in minachting bracht. Was Daniël God dankbaar omdat Hij hem bekend maakte wat de redding was van zijn leven en dat zijner metgezellen?

Veel meer reden hebben wij om Hem dankbaar te zijn, dat Hij ons de groote verlossing der ziel bekend gemaakt heeft, en niet aan de wereld, aan ons en niet aan de wijzen en verstandigen.

B. De eer, die hij zijn metgezellen aandoet in deze dankzegging.

Hoewel het voornamelijk door zijn gebed was, dat deze openbaring verkregen werd, en zij aan hem gedaan werd, toch erkent hij, dat zij er deel aan hebben, beide aan het bidden er voor, want het is, wat wij van U verzocht hebben, en aan het genot er van – Gij hebt ons des konings zaak bekend gemaakt. Of zij waren bij Daniël aanwezig, toen de openbaring hem gedaan werd, of hij zeide het hun, zoodra hij het wist (eureka, eureka – Ik heb het gevonden, ik heb het gevonden), opdat zij, die hem ondersteund hadden met hun gebeden, hem zouden helpen met hun lof, dat hij hen tegelijk met zichzelf noemde is een voorbeeld van zijne nederigheid en bescheidenheid, die wel passen aan hen, die zijn toegelaten tot de gemeenschap met God.

Zoo noemt Paulus somtijds Silvanus, Timotheus of een ander dienaar met zichzelf aan het hoofd zijner brieven. De eer, die God ons geeft, moeten wij gaarne met onze broederen deelen.

Comments are closed.