1 Petrus 3:21-22

Noachs redding in de ark op het water was de voorafbeelding van de redding van alle ware Christenen in de gemeente door den doop. Die tijdelijke redding in de ark was een type, het antitype daarvan is de eeuwige redding der gelovigen door den doop. Om misverstand te voorkomen voegt de apostel hier het volgende bij.

I. Hij verklaart wat hij bedoelt door behoudenis door den doop, niet de uitwendige wassing met water, welke op zich zelve alleen dient om de vuiligheid des lichaams weg te nemen, maar den doop, die de vraag is van een goed geweten tot God. De doop, die een gelovig vragen van een vastbesloten goed geweten is, dat zich verbindt om te geloven in en zich vromelijk te wijden aan God den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest, en terzelfder tijd het vlees, de wereld en den duivel te verzaken. Het verbond des doops gesloten en gehouden, zal ons zeker zalig maken. De wassing is het zichtbare teken, maar dit is de afgebeelde zaak.

II. De apostel toont aan, dat de kracht van den doop tot zaligmaking niet afhangt van het gedane werk, maar van de opstanding van Jezus Christus. Deze veronderstelt Zijn dood, zij is de grondslag van ons geloof en onze hoop, aan haar worden wij door geloof en hoop gelijkvormig gemaakt door het afsterven van de zonde en het verrijzen tot heiligheid en nieuwheid des levens.

1. Het sacrament des doops, op de rechte wijze ontvangen, is een middel en bewijs van zaligmaking. De doop behoudt ons nu. Het behaagt God ons Zijne zegeningen mee te delen in en door Zijne instellingen, Handelingen 2:38, 22:16.

2. Het uiterlijk deelnemen aan den doop zal niemand zalig maken zonder een goed ge weten en een daarmee overeenstemmenden wandel. Het moet zijn de vraag van een goed geweten naar God.

Opmerking. Kleine kinderen kunnen die vraag niet doen en daarom moeten die niet gedoopt worden.

Antwoord. De ware besnijdenis was die des harten en niet die des vlezes, Romeinen 2:29. En toch waren de kinderen daartoe niet meer instaat dan onze kinderen nu zijn om die vraag te doen. Maar evenwel werden zij ten achtsten dage besneden. Die gevallen staan gelijk. De kinderen van de Christelijke gemeente mogen daarom tot de instelling toegelaten worden met evenveel reden als de Joodse kinderen, tenzij men aantonen kan, dat zij door enig opzettelijk verbod van Christus uitgesloten zijn.

III. De apostel, den dood en de opstanding van Christus vermeld hebbende, gaat voort met te spreken over Zijne hemelvaart en Zijn zitten aan de rechterhand des Vaders, als een onderwerp, dat  geschikt is om deze gelovigen onder hun lijden te vertroosten, vers 22. Indien de verhoging vanChristus na Zijn diepe vernedering zo heerlijk was, mogen Zijn volgelingen niet wanhopen, maar verwachten dat zij na hun kortstondige droefenissen verblijd zullen worden met overvloedige vreugde en heerlijkheid. Wij zien hier:

1. Nadat Jezus Christus Zijn arbeid en Zijn lijden op aarde volbracht had, steeg Hij zegepralend op naar den hemel, Handelingen 1:1-9, Markus 16:19. Hij voer ten hemel op om de door Hem verworven kroon en heerlijkheid te ontvangen, Johannes 17:5, om dat deel van Zijn middelaarswerk te verrichten, dat op aarde niet kon gedaan worden, om voor de Zijnen tussen te treden, om de volheid van Zijn voldoening te openbaren, om voor Zijn volk bezit te nemen van den hemel, en hun den Trooster te zenden, die het onderpand van Zijn tussenkomst zou zijn, Johannes 16:7.

2. Na Zijn hemelvaart werd Christus op den troon geplaatst aan de rechterhand Zijns Vaders. Dat er gezegd wordt dat Hij gezeten is, bedoelt de volmaakte rust, het geheel ophouden van alle vroegere moeite en lijden, en bevordering tot de hoogste persoonlijke waardigheid en vrijmacht.

3. Engelen, machten en krachten zijn Hem allen onderdanig gemaakt. Aan Jezus Christus, den Godmens, is gegeven alle macht in hemel en op aarde om te bevelen, wetten te geven en het laatste oordeel te vellen. Dat zullen Zijne vijanden ondervinden tot hun altijddurende smart en verwarring, maar Zijn dienstknechten tot hun eeuwige vreugde en zaligheid.

Comments are closed.