1 Petrus 3:1-7

Nadat de apostel de plichten van onderdanen jegens hun overheid en van dienstknechten jegens hun meesters behandeld heeft, gaat hij over tot die van echtgenoten en huisvrouwen.

I. Opdat de Christelijke gehuwde vrouwen zich niet zouden verbeelden, dat haar bekering tot Christus en haar aandeel aan de Christelijke voorrechten haar ontsloeg van onderwerping aan haar heidense of Joodse echtgenoten, zegt de apostel haar:

1. Waarin de plicht der huisvrouwen bestaat.

A. In onderdanigheid, of onderwerping uit liefde aan den wil hunner echtgenoten en gehoorzaamheid aan hun rechtmatig gezag. Zulk een innemend gedrag zal het doeltreffendste middel zijn om haar echtgenoten te winnen, die ongehoorzaam en ongelovig zijn, die het Woord verworpen hadden, of die op geen ander bewijs voor de waarheid letten wilden, dan de voorzichtige, vreedzame en voorbeeldige wandel hunner vrouwen.

a. Elke onderscheiden betrekking heeft haar eigenaardige plichten, welke de dienaren behoren te prediken en de gemeente moet begrijpen.

b. Een vriendelijke onderwerping en een liefhebbend, eerbiedig ontzag zijn de plichten van iedere Christelijke huisvrouw tegenover haar echtgenoot, hij moge goed of kwaad zijn. Eva was die aan Adam verschuldigd voor den val, en ze worden nog vereist, al zijn ze nu veel moeilijker dan toen, Genesis 3:16, 1 Timotheus 2:11.

c. Ofschoon de bedoeling van het woord des Evangelies is zielen voor Jezus Christus te winnen. zijn velen toch zo hardnekkig, dat zij niet door het woord gewonnen willen worden.

d. Niets is, na het Woord van God, krachtiger om de mensen te winnen dan een goede wandel en getrouwe vervulling van de huiselijke plichten.

e. Ongodsdienstigheid en ongelovigheid ontbinden de banden van de huishoudelijke betrekkingen niet en ontslaan niet van haar plichten, de huisvrouw moet jegens haar eigen man haar roeping vervullen, ofschoon hij het woord ongehoorzaam is.

B. In vreze, ontzag voor haar echtgenoot en, Efeziërs 5:33.

C. In een kuisen wandel, dien haar ongelovige echtgenoten nauwkeurig zullen opmerken.

a. Slechte mensen letten nauwkeurig op den wandel van de belijders van den godsdienst, hun nieuwsgierigheid, afgunst en naijver maken dat zij zorgvuldig de wegen en het leven der godvrezenden nagaan.

b. Een kuise wandel, vergezeld van den verschuldigden eerbied voor iedereen, is een uitnemend middel om hen te winnen voor het geloof des Evangelies en de gehoorzaamheid aan het Woord.

D. In het voortrekken van de sieraden des geestes aan die des lichaams.

a. Hij geeft een richtsnoer ten opzichte van de kleding der godvrezende vrouwen, vers 3. Drie soorten van versiering werden verboden: het vlechten des haars, dat toen bij lichtzinnige vrouwen algemeen in gebruik was, het omhangen van goud, of sieraden van goud vervaardigd, dat was in gebruik bij Rebekka, Esther en andere godvrezende vrouwen, maar werd later de voornaamste aantrekkelijkheid van hoeren en ander slecht volk, en klederen aan te trekken, hetgeen niet volstrekt verboden is, maar alleen de overgrote sierlijkheid en kostbaarheid daarvan.

Leer hieruit:

Ten eerste. De godvruchtigen moeten zorg dragen, dat hun uiterlijk gedrag in overeenstemming is met hun belijdenis van het Christendom. Zij moeten heilig zijn in al hun wandel.

Ten tweede. De uitwendige versiering van het lichaam is menigmaal zeer zinnelijk en buitensporig, bijvoorbeeld: wanneer ze onmatig is en boven iemands stand in de wereld, wanneer men er trots op is en opgeblazen door wordt, wanneer de kleding er op aangelegd wordt om de aandacht van anderen tot zich te trekken,wan neer de kleding te rijk, te vreemd of te overvloedig is, wanneer de manieren grillig zijn en de wellustigheid en ijdelheid van slechte mensen nabootsen, en wanneer de kleding onzedelijk en wellustig is. De klederwijze van een hoer kan nooit voegzaam zijn voor een Christelijke huisvrouw.

b. In plaats van de uitwendige versiering van het lichaam wijst hij de Christelijke vrouwen uitnemender en schoner sieraden aan, vers 4.

Merk hier op:

Ten eerste. Het deel, dat versierd moet worden. De verborgen mens des harten: dat is de ziel, de innerlijke, verborgen mens. Zorgt er meer voor om uwe zielen te versieren en in schoonheid te doen toenemen dan u we lichamen.

Ten tweede. De voorgeschreven versiering. Hetgeen de ziel versiert mag, in het algemeen gezegd, niet iets verderflijks zijn, dus het moet zijn de genade en de deugden van Gods Heiligen Geest. De versierselen van het lichaam worden door de motten gegeten en vergaan bij het gebruik, maar de genade Gods wordt schitterender en beter naarmate wij haar langer dragen. Maar in het bijzonder is het schoonste sieraad van de Christelijke vrouwen een zachtmoedige en stille geest, een handelbare, gemakkelijke gemoedsgesteldheid, vreemd aan hartstocht, hoogmoed, onmatigen toorn, die zich open baart in een zacht en verplichtend gedrag jegens haar echtgenoten en gezinnen. Indien de echtgenoot bars en van den godsdienst afkerig is (in dat geval verkeerden deze goede vrouwen, wie de apostel die aanwijzing gaf), dan heeft geen middel zoveel kans van hem te zullen winnen als een voorzichtig, zacht gedrag. Ten minste zal een rustige geest het voor een goede vrouw gemakkelijk maken voor haar zelve, en zal, zichtbaar voor anderen, een beminnelijk sieraad voor haar persoon zijn in de ogen der wereld.

Ten derde. De uitnemendheid daarvan. Zachtheid en kalmte van geest zijn kostelijk in Gods ogen, beminnelijk voor de mensen, kostelijk voor God.

1. De voornaamste zorg van een waar Christen is het regelen en beheersen van zijn eigen geest. Waar de werkzaamheid van den huichelaar eindigt, begint het werk van den Christen.

2. De goede eigenschappen van den innerlijken mens zijn het voornaamste sieraad van den Christen, maar vooral een ingetogen, kalme, rustige geest maakt zowel den man als de vrouw schoon en lieflijk.

3. De plichten van Christelijke vrouwen zijn uit den aard der zaak moeilijk en daarom wekt de apostel er toe op door voorbeelden:

A. Van de heilige vrouwen, die op God hoopten, vers 5. Aan de zwakheid van uw sekse kunt gij niet meer verontschuldiging ontlenen dan zij. Zij leefden eertijds, in oude tijden, en hadden minder kennis om haar te onderrichten en minder voorbeelden om haar aan te moedigen, maar toch hebben zij in alle eeuwen dezen plicht beoefend. Zij waren heilige vrouwen en daarom is haar voorbeeld verplichtend. Zij hoopten op God, maar verzuimden haar plicht jegens hare echtgenoten niet. De plichten, op u gelegd van een stillen geest en van onderdanigheid aan uw eigen mannen, zijn niet nieuw, maar zijn altijd beoefend door de beste vrouwen van de wereld.

B. Van Sara, die haar eigen man onderdanig was en hem volgde toen hij uit Ur der Chaldeeën verreisde, niet wetende waar hij komen zou. Zij noemde hem heer, en betoonde daardoor haar eerbied en erkentenis van zijne meerderheid over haar, en dit alles ofschoon God van den hemel door naamsverandering haar verklaard had vorstin te zijn. Welker dochters gij zijt, indien gij haar navolgt in geloof en goede werken en niet, uit vrees voor uw echtgenoten, de waarheid verlaat, die gij belijdt, of uw plicht jegens hen verwaarloost, maar die willig vervult, uit geweten jegens God en plichtgevoel jegens de mensen.

a. God let nauwkeurig op de daden van alle mannen en vrouwen in de wereld.

b. De onderdanigheid van de huisvrouwen aan haar eigen mannen is een plicht, die in alle eeuwen door de heilige vrouwen is beoefend.

c. De grootste eer van alle mannen en vrouwen ligt in een nederige en getrouwe waarneming van de betrekking en den toestand, waarin de Voorzienigheid hen geplaatst heeft.

d. God merkt op het goede, dat in Zijn dienstknechten is, tot hun eer en voordeel, maar bedekt een menigte fouten. Sara, s ongeloof en spot worden over het hoofd gezien, maar haar deugden worden geroemd.

e. De Christenen moeten hun plicht jegens elkaar vervullen, niet uit vrees, niet gedwongen, maar met een gewillig gemoed en in gehoorzaamheid aan Gods gebod. De vrouwen moeten onderdanig zijn ook aan grillige echtgenoten, niet uit vrees en verbijstering, maar uit begeerte om wel te doen en God te behagen.

II. De plicht van de echtgenoten jegens hun huisvrouwen komt nu onder beschouwing.

1. Deze zijn in bijzonderheden:

A. Samenwoning. Daardoor is onnodige scheiding verboden en wordt bedoeld een wederkerige gemeenschap van goederen en personen, met vreugde en eendracht.

B. Het samen wonen met de vrouw met verstand, niet uit begeerlijkheid als wilde beesten, niet met hartstocht als duivels, maar met verstand, als wijze en ingetogen mannen, die het Woord van God en hun plicht kennen.

C. De vrouw ere gevende, gevende haar den verschuldigden eerbied, handhavende haar gezag, beschermende haar persoon, ondersteunende haar aanzien, zich verheugende in haar gezelschap, haar aanbiedende een behoorlijk onderhoud, en een oprecht vertrouwen in haar stellende.

2. De redenen zijn: Zij is het zwakkere vat door natuur en lichaamsbouw, en moet dus verdedigd worden. En daarbij is de vrouw in andere en hogere opzichten de gelijke van haar echtgenoot. Zij zijn elkanders medeërfgenamen der genade des levens, van al de zegeningen van dit en het toekomende leven, en moeten derhalve vreedzaam en rustig met elkaar leven. En indien zij dat doen, zullen hun gebeden voor elkaar niet verhinderd worden. Anders zal men in ‘t geheel niet bidden, of indien men het doet, bidden met ontstelden, afgetrokken geest en dus zonder verhoring.

A. De zwakheid van de vrouwelijke sekse is geen rechtvaardige reden voor scheiding of twist, maar is daarentegen een reden voor eer en achting. Aan het vrouwelijke vat, als het zwakste, ere gevende.

B. Wij zijn eer verschuldigd aan allen, die erfgenamen des eeuwigen levens zijn.

C. Alle gehuwden moeten zich zo liefdevol en vreedzaam jegens elkaar gedragen, dat zij niet door onenigheid hun gebeden verhinderen.

Comments are closed.