In dit gedeelte:
I. Beveelt hij Timoteüs bij hen aan, met verscheidene bijzonderheden.
1. Hij verzoekt hen er voor te zorgen dat hij buiten vreze bij hen zij, vers 10. Timotheus werd door den apostel gezonden om de misbruiken te verwijderen, die bij hen ingekropen waren, en niet alleen om te herstellen, maar ook om te berispen, af te snijden hen die schuldig waren. Zij waren allen in partijen gesplitst en zonder twijfel was de wederkerige naijver en haat zeer hoog gestegen. Zeer waarschijnlijk waren sommigen hunner zeer rijk, en daarvan velen zeer trots beide op hun aardsen overvloed en hun geestelijke gaven. Trotse geesten kunnen moeilijk terechtwijzing verdragen.
Er was dus enige reden om te vrezen dat de jonge Timotheus ruw zou behandeld worden, tenminste de apostel waarschuwt hen niet onbehoorlijk tegen hem op te treden. Niet omdat hij niet op het ergste voorbereid was, maar, hoe groot zijn kracht en voorzichtigheid ook zijn mochten, het was hun plicht zich behoorlijk jegens hem te gedragen en hem niet te ontmoedigen in het werk zijns Heeren. Zij mochten door zijn bestraffing niet prikkelbaar worden. Christenen behoren getrouwe bestraffing van hun dienaren te verdragen, en hen niet te verschrikken en te ontmoedigen in de uitoefening van hun plicht.
2. Hij waarschuwt hen, dat niemand hem verachte, vers 11. Hij was een jong man, en alleen, zoals Oecumenius opmerkt. Hij had niemand om hem te steunen, en zijn jeugdig voorkomen en jonge jaren gaven hem slechts weinig eerwaardigheid, en daarom konden zij, die meenden alle wijsheid te bezitten, zeer licht er toe komen om hem diep te verachten. Nu, zegt de apostel, weest daartegen op uw hoede. Niet, dat de apostel Timotheus mistrouwde, hij wist wel dat deze niets zou doen, dat zijn karakter in verdenking of zijn jeugd in verachting bracht. Maar hoogmoed was een heersende zonde onder de Corinthiërs, en daarom was zulk een waarschuwing maar al te noodzakelijk.
Christenen moeten zeer zorgvuldig zijn van geen verachting over elkaar uit te storten, maar vooral niet over getrouwe dienaren van Christus. Dezen, hetzij ze jong of oud zijn, moeten ter wille van hun werk in hoge achting gehouden worden.
3. Hij zegt hun dat ze hem alle verschuldigde aanmoediging moeten geven, hem welwillend behandelen zolang hij bij hen zou zijn, en ten teken daarvan moeten zij hem terug laten gaan naar Paulus, in vrede en goed van het nodige voor de reis voorzien. Dit is de bedoeling van de woorden: geleidt hem in vrede opdat hij tot mij kome, vers 11.
Getrouwe dienaren behoren niet alleen goed ontvangen te worden door de mensen, onder welken zij een tijdlang arbeiden, maar ook bij hun vertrek met eerbied behandeld te worden.
II. Hij geeft de reden aan, waarom zij zich op die wijze jegens Timoteüs te gedragen hebben.
1. Hij was bezig in hetzelfde werk als Paulus, en krachtens dezelfde machtgeving, vers 10. Hij kwam niet met een boodschap van Paulus tot hen, of om diens werk te doen, neen, het was het werk des Heeren. Ofschoon hij geen apostel was, zo was hij toch de helper van een hunner, en tot dezen dienst gezonden door goddelijke roeping. En daarom zou het krenken van zijn geest zijn het beledigen van den Heiligen Geest, hem verachten zou zijn zijn Zender verachten, dat is niet Paulus, maar Paulus’ Heere en den hunnen.
Zij, die het werk des Heeren werken, mogen niet veracht of verschrikt worden, maar moeten met alle tederheid en eerbied behandeld worden. Zulke zijn alle getrouwe dienaren des Woords, ofschoon niet allen in dezelfden rang en graad. Predikanten en leraren, zowel als apostelen en evangelisten, indien ze hun plicht betrachten, moeten met eer en ontzag behandeld worden.
2. Een andere reden wordt hier ontvouwd, zij moesten hem achten om zijns werks wil, maar ook om Paulus’ wil, die hem naar Corinthe gezonden had, niet op eigen hand, maar om het werk des Heeren te werken. Geleidt hem in vrede opdat hij tot mij kome, want ik verwacht hem met de broederen, vers 11, of: ik en de broederen zien naar hem uit (de grondtekst laat beide vertalingen toe) ek dechomai gar auton meta toon adelphoon. Ik wacht op zijn terugkomst en op zijn verslag omtrent u, en zal naar uw gedrag tegenover hem oordelen over uw houding en eerbied voor mij. Ziet toe dat ge hem niet terugzendt met een slecht bericht.
Paulus had recht te verwachten van de Corinthiërs, dat een gezant van hem, met zulk een opdracht, zou ontzien en wèl behandeld worden. Zijn werk en de vrucht daarvan onder hen, zijn gezag als apostel bij hen, konden dit van hen vorderen. Zij mochten niet durven Timotheus te laten wederkeren met een verslag, dat den apostel zou grieven en vertoornen. Ik en de broederen verwachten hem, zien uit naar het bericht dat hij brengen zal, en daarom: behandelt hem niet verkeerd, maar eerbiedigt hem, geeft acht op zijn zending, en laat hem in vrede wederkeren.
III. Hij deelt hun mede dat Apollos het voornemen heeft hen te bezoeken.
1. Hij had hem zeer gebeden, dat hij met de broederen tot hen gaan zou, vers 12. Ofschoon ene partij onder hen zich voor Apollos en tegen Paulus verklaard had (indien de uitdrukking in Hoofdstuk 4:6 letterlijk moet opgevat worden) toch belette Paulus Apollos niet om gedurende zijne afwezigheid de Corinthiërs te bezoeken, maar drong hij er zelfs op aan dat deze gaan zou. Hij verdacht er Apollos niet van, dat deze het aanzien van Paulus en den eerbied voor hem onder hen zou verminderen door die van hem zelven te bevorderen. Getrouwe dienaren zijn niet vatbaar voor naijver op elkaar, of om elkaar van zulke zelfzuchtige bedoelingen te verdenken. De ware broederlijke liefde denkt geen kwaad. En waar zou die regeren, indien niet in de harten der dienaren van Christus?
2. Apollos had niet kunnen bewogen worden om thans tot hen te komen, maar verkoos een gelegener tijd af te wachten. Wellicht maakten hun twisten en scheuringen toen het ogenblik daarvoor minder gunstig. Hij wilde niet gaan om aan het hoofd van een partij geplaatst te worden en daardoor zijns ondanks de twisten en verdeeldheden te doen voortduren. Zodra die door den invloed van Paulus’ brief en van Timotheus’ werkzaamheid onder hen bedaard waren, zou hij een bezoek voor meer gewenst houden.
Apostelen benijdden elkaar niet, maar gingen te rade met elkanders welzijn en nuttigheid. Paulus betoont zijn groot vertrouwen in de gemeente te Corinthe, ofschoon zij hem slecht behandeld hadden, door Apollos aan te sporen om tot hen te gaan. En Apollos toont zijn eerbied voor Paulus en zijne begeerte om diens karakter en gezag hoog te houden, door zijn reis uit te stellen tot de Corinthiërs in betere gemoedsstemming zouden zijn. Het is in dienaren des Woords zeer betamelijk eerbied voor elkanders goeden naam en nuttigheid te hebben en te tonen.