De apostel
1. Legt hier het zwijgen op aan de vrouwen in de openbare samenkomsten, en dat zelfs zo ver dat ze tot haar eigen inlichting daar geen vragen mogen doen, maar die thuis haar eigen mannen voorleggen moeten. Ene vrouw late zich leren in stilheid, in alle onderdanigheid. Doch ik laat de vrouw niet toe dat zij lere, 1 Timotheus 2:11, 12. Er is inderdaad ene aanwijzing, Hoofdstuk 11:5, dat de vrouwen soms baden en profeteerden in de samenkomsten, hetgeen de apostel in dien tekst niet kortweg veroordeelt, maar waarvan hij de wijze waarop afkeurt, namelijk: bidden of profeteren met ongedekten hoofde, hetgeen in dien tijd en dat land gelijkstond met wegneming van het onderscheid der seksen en zich zelve op een hoogte met den man plaatsen.
Maar hier schijnt hij haar alle optreden in het openbaar te verbieden. Haar wordt niet toegelaten in de gemeente te spreken, zomin in gebed als in profetie, vers 34. Het laatste wordt hier duidelijk bedoeld in den beperkten zin, waarin het in dit gehele hoofdstuk voorkomt, namelijk van prediken of door goddelijke ingeving de Schrift uitleggen.
En inderdaad, voor de vrouw zou profeteren op deze wijze gelijkstaan met leren, hetgeen met haar staat van ondergeschiktheid niet overeenkomt. Een leraar van anderen heeft in dat opzicht macht over hen, hetgeen de vrouw over den man niet geoorloofd is, en daarom kan haar niet toegelaten worden in ene samenkomst te onderwijzen. Het is haar niet toegelaten te spreken, te onderwijzen. Maar bidden en geïnspireerde liederen zeggen was geen “leren”. En ziende dat er in dien tijd in de gemeente vrouwen waren, die zulke geestelijke gaven bezaten, Handelingen 22:9, moesten die dan, wanneer zij in de samenkomst onder den invloed kwamen, ten enenmale zwijgen? Maar waartoe hadden ze deze gaven dan ontvangen, indien zij ze niet in het openbaar gebruiken mochten?
Om deze redenen menen sommigen dat dit algemeen verbod alleen voor gewone gevallen gold, maar dat bij buitengewone gelegenheden vrouwen, die onder goddelijken invloed kwamen en als zodanig bekend stonden, vrijheid hadden om te spreken. In het algemeen mochten zij niet leren, of in de gemeente vragen behandelen, maar moesten daar zich in stilheid laten leren, wanneer zij moeilijkheden ontmoetten, moesten ze thuis haar eigen mannen vragen.
Wanneer het de plicht der vrouw is zich in onderwerping te laten leren, dan is het de roeping van den man zijn meerderheid te tonen door instaat te zijn om haar te onderwijzen. Wanneer het haar roeping is thuis haar eigen man te vragen, dan is het zijn plicht om tenminste te trachten instaat te zijn haar vragen te beantwoorden. Wanneer het voor haar schande is in de gemeente te spreken, waar ze behoort te zwijgen, dan is het schande voor hem te zwijgen waar hij behoort te spreken, en ook niet instaat te zijn haar te antwoorden wanneer zij hem thuis iets vraagt.
2. Wij krijgen hier de reden van deze instelling. Het is Gods wet en gebod dat zij in gehoorzaamheid zij, vers 34, de vrouwen zijn in ondergeschiktheid aan den man geplaatst, en het is schande voor haar iets te doen, dat zweemt naar begeerte om de rangen om te keren, zoals spreken in het openbaar, tenminste in dien tijd en onder dat volk, scheen aan te duiden, hoeveel te meer het leren in het openbaar, zodat de apostel besluit dat het voor ene vrouw schande was om in de samenkomsten der gemeente te spreken. Schande is de onaangename aandoening der ziel, wanneer men iets onbehoorlijks verricht heeft.
En wat is onbehoorlijker voor een vrouw dan het verlaten van haar plaats, het verbreken van de ondergeschiktheid harer sekse, en het doen wat daarvan den schijn en het voorkomen heeft? Onze geest en ons gedrag moeten in overeenstemming zijn met onzen rang. Wij moeten de natuurlijke onderscheidingen, die God gemaakt heeft, in acht nemen. Zij, die door Hem in onderwerping aan anderen geplaatst zijn, mogen zich zelven niet op een hoogte stellen, noch de meerderheid najagen of zich aanmatigen. De vrouw is aan den man onderdanig gemaakt en moet die plaats innemen en er tevreden mee zijn. En daarom moeten de vrouwen zwijgen in de gemeente, en zich niet tot leraressen opwerpen, want dat is zich de meerderheid boven den man aanmatigen.