1 Corinthiërs 13:4-7

De apostel noemt ons in deze verzen enige van de eigenschappen en uitwerkingen van de liefde, zowel om die te beschrijven als om ze aan te bevelen, opdat we mogen weten of we deze genade bezitten, en indien niet, opdat we begerig mogen worden om iets dat zo bij uitstek beminnelijk is te verkrijgen, en niet te rusten voor we het hebben. Het is een buitengemene genade, die een volheid van goede eigenschappen bezit.

En wel:

I. De liefde is lankmoedig (makrothumei). Zij kan het kwade, onrecht en terging verdragen zonder vervuld te worden met wrok, verontwaardiging en wraakzucht. Zij maakt den geest sterk, geeft hem macht over de hartstochten, voorziet hem van uithoudend geduld, dat eer zal wachten op de verbetering van een broeder dan over zijn gedrag in verwijten losbarsten. Zij zal menige veronachtzaming en verwaarlozing door den persoon, dien ze liefheeft, over het hoofd zien, en geduldig wachten om te zien welke uitwerking dit geduld op hem heeft.

II. Zij is goedertieren (chrêsteu etai). Zij is zegenend, vol goedheid, beleefd en verplichtend. Op haar tong is de leer der goeddadigheid, haar hart is groot, haar hand is open. Zij is bereid om gunsten te verlenen en goed te doen. Zij zoekt zich nuttig te maken, en grijpt niet slechts de gelegenheden om goed te doen aan, maar zoekt ze op. Zo is altijd haar karakter. Zij is geduldig onder onrecht, en gereed en geneigd om al het goede te doen, dat in haar macht staat. En onder deze twee kentekenen kan men al de bijzonderheden van haar karakter saamvatten.

III. De liefde onderdrukt wangunst. Zij is niet afgunstig, zij is niet gebelgd over het goed van anderen, zo min over hun gaven als over hun goede hoedanigheden, hun eer of hun bezittingen. Indien we onzen naasten liefhebben zullen we zover zijn van hem zijn welvaart te benijden of er verdrietig over te zijn, dat we er in delen en ons er over verheugen zullen.

Zijn zegen en heiligmaking zullen een toevoegsel tot de onze zijn in plaats van die te schokken of te verminderen. Dat is het natuurlijk gevolg van liefde en vriendelijkheid, afgunst is het gevolg van kwaadwilligheid. De voorspoed van hen, die wij liefhebben, kan ons nooit grieven, en de geest, die zich gebonden gevoelt om goed te doen, kan nooit iemand iets kwaads toewensen.

IV. Liefde overwint hoogmoed en ijdele eer. Zij handelt niet lichtvaardiglijk, zij is niet opgeblazen, zij is niet gezwollen van zelfverheffing, zij heeft geen aanmatigingen, zij maakt geen aanspraak op eerbewijzen, macht of eerbied, die haar niet toekomen. Zij is niet onbeschaamd, gereed om anderen te verachten, of onder den voet te treden, of met haat en toorn te behandelen.

Zij, in wie het beginsel van ware broederliefde woont, zullen de een den ander uitnemender achten dan zich zelven, Romeinen 12:10. Zij zullen geen ding doen door twisting of ijdele eer, maar door ootmoedigheid de een den ander uitnemender achten dan zichzelf, Filippenzen 2:3. Ware liefde zal ons achting voor onze broederen geven, en hen in waarde doen stijgen in ons oog, en dat zal onze achting voor ons zelven beperken en de dwaasheden van zelfoverschatting en aanmatiging voorkomen.

Deze slechte hoedanigheden kunnen nooit ontkiemen uit tedere liefde voor de broederen of overgegeven welwillendheid. De woorden in onze vertaling weergegeven door “handelt niet ongeschiktelijk” kunnen ook op andere wijzen overgezet worden, ook geven ze naar mijn mening de betekenis niet geheel juist weer, maar in elk geval bedoelen ze iets, dat lijnrecht tegen ware liefde over staat. Men zou kunnen vertalen: ze maakt geen tumult, geen verstoring. De liefde bedaart de nijdige hartstochten in plaats van ze te voeden.

Anderen lezen: Zij handelt met niemand verraderlijk, zij zoekt niemand te verstrikken of hem tot zwijgen te brengen door nodeloze moeilijkheden en aanspraken. Zij is niet vals, of honds, of onhandelbaar, ze is niet geneigd tot dwarsbomen en tegenspreken.

Sommigen verstaan er onder: veinzerij en vleierij, het tonen van een schoon gelaat en het uiten van lieve woorden, zonder enige bedoeling van waarheid of van goeddoen. De liefde verafschuwt zulke valsheid en vleierij. Niets is dan ook verderflijker, of meer geschikt om de voornemens van ware liefde en welwillendheid te dwarsbomen.

V. De liefde is zorgvuldig om niet de grenzen van de betamelijkheid te overschrijden, oek aschêmonei, zij handelt niet ongeschiktelijk, vers 5, zij doet niets onwelvoegelijks, niets dat naar het algemeen gevoelen laag en gemeen is. Zij doet niets buiten tijd en plaats, maar gedraagt zich jegens alle mensen overeenkomstig hun rang en staat, met onderscheiding en eerbied jegens de meerderen, met vriendelijkheid en inschikkelijkheid jegens de minderen, met hoffelijkheid en goedwilligheid jegens allen.

Zij verbreekt de orde niet, verwaarloost de rangen niet door alle mensen op hetzelfde peil te stellen, maar neemt de onderscheidingen in acht, welke God tussen de mensen gemaakt heeft, handelt voorzichtig in haar eigen roeping, let op haar eigen zaken, zonder zich te begeven tot het regelen, veroordelen of verachten van het gedrag van anderen. De liefde doet niets, dat haar niet wel voegt.

VI. De liefde is de gezworen vijandin van de zelfzucht. Zij zoekt zich zelve niet, begeert niet onmatig eigen roem, eer, voordeel of genoegen. Zelfliefde is inderdaad tot op zekere hoogte allen mensen eigen, zij is hun ingeschapen. En de redelijke liefde voor ons zelven is door onzen Zaligmaker gesteld tot maatstaf van onze liefde voor onze naasten, de liefde welke hier beschreven wordt: Gij zult uwen naasten liefhebben als uzelven.

De apostel bedoelt niet, dat de liefde alle zorg voor zich zelve vernietigt, hij bedoelt niet, dat de mens, die liefheeft, nooit voor het zijne mag opkomen, maar zich zelven en eigen belangen ten enenmale verwaarlozen moet. De liefde zou dan het beginsel uitroeien, dat in onze natuur gelegd is. Maar de liefde zoekt het hare niet ten einde anderen te benadelen of met verwaarlozing van anderen. Zij verwaarloost dikwijls haar eigen belangen voor die van anderen, geeft aan hun welzijn, voldoening en voordeel de voorkeur boven haar eigene, en trekt altijd het welzijn van het algemeen, zowel burgerlijk als geestelijk, aan het hare voor. Zij zal zich zelve niet bevoordelen, vergroten, verrijken, ten koste en nadele van de gemeenschap.

VII. De liefde tempert en breidelt de hartstochten, oe paroxunetai, zij wordt niet verbitterd. Zij vermindert de scherpte van humeur, verzacht den geest, zodat hij niet plotseling opstuift, of lang volhoudt in hevigen hartstocht. Waar het vuur der liefde onderhouden wordt, kan de vlam der wraak niet gemakkelijk opstijgen of lang branden.

De liefde zal nooit zonder reden toornig worden, en zal trachten de aandoeningen binnen haar grenzen te beperken, zodat die evenmin in hoogte als in duur de juiste maat te buiten gaan. Toorn kan niet blijven in het hart, waar liefde woont. Het is hard toornig te zijn op hen, die wij liefhebben, maar zeer gemakkelijk onze gevoeligheid te onderdrukken en ons te verzoenen.

VIII. De liefde denkt geen kwaad. Zij liefkoost geen ondeugd en zint niet op wraak, zo lezen sommigen dit. Zij is niet spoedig en niet lang toornig, is nooit achterdochtig of wraaklustig, zij verdenkt anderen niet van kwaad, logizetai kokon, zij redeneert niet uit kwaad, zij laadt geen schuld op bij vermoeden, wanneer die niet duidelijk gebleken is.

Ware liefde is niet vatbaar voor jaloezie en achterdocht, zij zal fouten die aan het licht komen verbergen, er een sluier over werpen, in plaats van die, welke bedekt en verborgen waren, na te jagen en bloot te leggen, zij zal nimmer verdenking opvatten zonder bewijs, maar zal veeleer geneigd zijn om bewijzen tegen den persoon, die ze liefheeft, niet te geloven. Zij zal moeilijk een slechte gedachte over een ander openbaren, en wanneer de oorzaak niet kan geloochend worden, dat met verdriet en terughouding doen.

Zij zal er nooit toe gebracht worden om kwaad te vermoeden of op enkel schijn een ongunstige gedachte over iemand op te vatten, of aanleiding geven tot verdenking. Zij zal nooit de slechtste voorstelling van de dingen geven, maar nog het goede opzoeken in omstandigheden, die een verkeerd voorkomen hebben.

IX. Hier wordt opgenoemd wat de liefde vreugde en blijdschap geeft.

1. In ontkennenden zin:

Zij verblijdt zich niet in de ongerechtigheid. Zij vindt er geen vermaak in iemand nadeel of leed te bezorgen. Zij denkt van niemand het kwade zonder deugdelijk bewijs. Zij wenst niemand kwaad toe, maar doet het hem nog veel minder aan, en nooit is het leed van anderen haar tot vreugde, of verblijdt ze zich wanneer zij hem onrecht ziet aandoen. Ook zal ze zich niet verheugen over de fouten en tekortkomingen van anderen, en daarover triomferen, zo min uit hoogmoed als uit kwaadwilligheid, omdat daardoor haar eigen voortreffelijkheid verhoogd of haar onwil verontschuldigd zou worden.

De zonden van anderen zijn voor een liefhebbend hart veel meer een oorzaak van droefheid dan een reden van vreugde, de liefde zal er kort bij stilstaan en ze met volle mededogen aanzien, maar er geen aanleiding tot vermaak in vinden. Het is het toppunt van ondeugd vermaak te vinden in het lijden van medeschepselen. En is een val in de zonde niet het grootste ongeluk, dat iemand overkomen kan? Hoe onstandvastig is de Christelijke liefde wanneer ze zich over zulk een val verheugen kan.

2. In bevestigenden zin:

Zij verblijdt zich in de waarheid. Ze is verheugd over den zegepraal van het Evangelie, dat gewoonlijk de waarheid genoemd wordt in het Nieuwe Testament, om er bijzonderen nadruk op te leggen, en ze verheugt zich wanneer ze ziet dat de mensen door haar verzacht en verbeterd worden. Zij heeft geen vermaak in hun zonden, maar is ten hoogste verblijd wanneer zij hun goede werken ziet, waardoor ze tonen eerlijk en deugdelijk te zijn. Het geeft haar grote voldoening te zien, dat waarheid en gerechtigheid onder de mensen toenemen, de onschuld verhoogd, wederkerig vertrouwen en betrouwbaarheid gevestigd worden, en godsvrucht en ware Godsverering bloeien.

X. Zij bedekt alle dingen, zij verdraagt alle dingen, vers 7, panta stegei, panta hupomenei. De liefde zal menigte van zonden bedekken, 1 Pet. 4:8. Zij zal er een sluier over werpen, zover dat met plicht bestaan kan. Zij openbaart en verspreidt niet de fouten van een broeder, tenzij plicht het uitdrukkelijk eist. Noodzakelijkheid alleen kan een liefhebbend hart daartoe dwingen. Ofschoon het iemand vrijstaat zijn broeder onder vier ogen op zijn fouten te wijzen, is hij zeer onwillig ze tentoon te stellen door ze openlijk te vertellen.

Zo doen we met onze eigen fouten, en de liefde leert ons dat dus ook met die van anderen te doen, ze niet tot hun schande en verwijt openbaren, maar ze voor het oog van ‘t algemeen bedekken zolang we kunnen zonder aan God en mensen ontrouw te worden. Of: gelijk sommigen voor bedekt lezen, zij draagt alle dingen. Zij gaat beledigingen voorbij, zonder ontvlammenden toorn of zucht naar wraak, ze is geduldig onder tergingen, houdt het uit, panta hupomenei, staat vast ofschoon ze hard geschokt moge worden, doorstaat alle soorten van onrecht en mishandeling en blijft staande onder alle vervloekingen, weerstand, lastering, gevangenis, ballingschap, banden, martelingen en zelfs den dood, ter wille van de onrechtplegers en van de anderen, en houdt het in deze standvastigheid uit.

Welk een kracht en doorstandsvermogen geeft de liefde aan den geest! Wat kan iemand die liefheeft doorstaan ten bate van den geliefde! Hoeveel onrecht en miskenning kan hij verdragen! Hoeveel gevaren zal hij ontmoeten en hoeveel moeilijkheden moeten ondergaan!

XI. De liefde gelooft en hoopt het goede van anderen. Zij gelooft alle dingen, zij hoopt alle dingen. Waarlijk, de liefde vernietigt in genen dele de voorzichtigheid en gelooft niet uit onnozelheid en eenvoudigheid zo maar elk woord, Spreuken 14:15. Wijsheid kan wel met liefde gepaard gaan, liefde kan voorzichtig zijn. Maar zij is geneigd om van allen het goede te geloven, een goede mening omtrent hen te onderhouden zolang er geen reden voor het tegendeel is, ja, het goede te blijven geloven ofschoon er duistere vermoedens zijn, zolang het bewijs van schuld niet duidelijk geleverd  is.

Alle liefde is vol van oprechtheid, geneigd om altijd het beste te geloven en alles in het gunstigste licht te stellen, zij oordeelt het goede en gelooft het goede zolang zij er slechts enige reden voor heeft, en zal desnoods haar geloof buiten de grenzen van waarschijnlijkheid uitstrekken ten einde een goede mening te behouden. Zij zal een ongunstige mening met de uiterste behoedzaamheld opvatten, en er zich tegen verzetten zolang ze dat slechts eerlijk doen kan. En wanneer ze, in spijt van haar neiging daartoe, het goede van anderen niet geloven kan, dan zal ze het hopen, en voortgaan te hopen zolang daartoe slechts enige reden bestaat. Zij zal niet spoedig een geval hopeloos achten,  maar wenst de verbetering ook van de slechtste mensen, en is zeer geneigd te hopen hetgeen zij wenst.

Welk een goeddoende en beminnelijke eigenschap is de Christelijke liefde! Hoe beminnelijkis een ziel, die doortrokken is van die welwillendheid, en ze over haar gehele wezen uitgestort heeft! Gelukkig de mens, in wiens hart dit hemelse vuur gloeit en uit wiens mond het vloeit om allen, met wie hij in aanraking komt door zijn warmte te verkwikken! Hoe lieflijk zou het Christendom in de ogen der wereld zijn, wanneer zij die het belijden meer door dit goddelijk beginsel werden bezield en tot daden aangespoord, en den verplichten eerbied bewezen aan het gebod, waarop Hij die het gaf den voornaamsten nadruk legde: Een nieuw gebod geef Ik u, dat gij elkaar liefhebt, gelijk Ik u liefgehad heb, dat gij ook elkaar liefhebt. Hieraan zullen zij allen bekennen, dat gij Mijne discipelen zijt, Johannes 13:34, 35.

Gezegende Jezus! hoe weinigen van uwe discipelen munten uit en trekken de aandacht door dezen karaktertrek!

Comments are closed.