EEN VERKLARING MET PRAKTISCHE OPMERKINGEN, VAN DEN EERSTEN ALGEMENEN BRIEF VAN DEN APOSTEL PETRUS.
De heilige canon van de Schrift heeft ons twee brieven bewaard van den apostel Petrus, die een der voornaamste apostelen van Jezus Christus was, en wiens karakter heerlijk aan den dag treedt, zoals het is beschreven in de vier Evangeliën en in de Handelingen der Apostelen; maar zoals het wordt getekend door de papisten en schrijvers der overleveringen, zou hij een man worden, die buitengewoon hoogmoedig en naijverig was.
Het staat uit de Schrift vast, dat Simon Petrus een der eersten was van degenen, die onze Heere riep om Zijn discipelen en volgelingen te zijn; dat hij iemand was met buitengewone gaven, zowel van nature als door genade; met grote welsprekendheid, vlug van begrip en moedig om te verrichten wat hij meende dat zijn plicht was.
Toen onze Zaligmaker Zijne apostelen riep en hun opdracht hun gaf, was hij de eerste die genoemd werd; en Zijn houding tegenover deze discipel toont dat Hij hem onderscheidde als een der meestbegunstigden onder de twaalven. Vele tekenen van des Heeren genegenheid voor hem, beide gedurende Zijne omwandeling en na Zijne opstanding, zijn ons bekend.
Maar omtrent dezen heiligen man worden veel dingen sterk verzekerd, die blijkbaar vals zijn, bijvoorbeeld: dat hem een voorrang en overmacht over de anderen verleend was; dat hij meer was dan hun gelijke; dat hij hun vorst, monarch en soeverein was; dat hij rechtsspraak had over het gehele gezelschap der apostelen, en meer dergelijke fabelen.
Er wordt verteld dat hij de enige en algemene herder van de gehele Christelijke wereld was; de enige plaatsvervanger van Christus op aarde; dat hij gedurende meer dan twintig jaren bisschop van Rome geweest is; dat de pausen van Rome hem opvolgden en aan hem een algemeen gezag en rechtsspraak over alle gemeenten en Christenen op aarde ontlenen; en dat dit alles volgens des Heeren instelling en verordening is. Maar Christus gaf hem nooit enigen voorrang van dien aard, verbood dien integendeel nadrukkelijk en gaf juist tegenovergestelde bevelen. De andere apostelen hebben nooit in zulke aanspraken toegestemd.
Paulus verklaart dat hij in geen ding beneden de overige apostelen stond, 2 Corinthiërs 11:5 en 12:11. Hier is geen uitzondering van Petrus’ voornaamste waardigheid. Paulus zelfs nam de vrijheid hem te bestraffen en weerstond hem in het aangezicht, Galaten 2:11. En Petrus zelf matigde zich nooit iets dergelijks aan, maar noemde zich bescheiden een apostel van Jezus Christus. En schrijvende aan de opzieners der gemeente, rangschikt hij zich zelven nederig met hen op gelijke hoogte. De ouderlingen, die onder u zijn, vermaan ik, die een medeouderling ben, Hoofdstuk 5:1.
Het doel van dezen brief is:
I. Aan deze pas-bekeerde Joden de leer van het Christendom duidelijker te verklaren;
II. Hen te brengen en te overreden tot een heiligen wandel, in de getrouwe vervulling van alle persoonlijke en familieplichten, waardoor zij hun eigen vrede zouden verzekeren en den laster en smaad van hun vijanden met daden verslaan.
III. Hen voor te bereiden op lijden.
Dat schijnt zijn voornaamste bedoeling te zijn, want hij gewaagt daarvan in elk hoofdstuk, en moedigt hen door verscheidene bewijsvoeringen aan tot geduld en volharding in het geloof, opdat de vervolgingen en zware onheilen, die over hen zouden komen, hen niet zouden bewegen tot afval van Christus en Zijn Evangelie. Het is opmerkelijk, dat men in geen van deze beide brieven een enkel woord vindt van de verheffing en den hoogmoed des pausen.