Hier wordt aangetoond dat gerechtigheid niet slechts door het Goddelijk oordeel eindigen zal in leven, en goddeloosheid in dood, maar dat de gerechtigheid naar haar eigen aard een directe strekking heeft ten leven, en de goddeloosheid een directe strekking heeft ten dode.
1. Ware heiligheid is waar geluk, zij is er een toebereiding voor, een voorsmaak en onderpand ervan. De gerechtigheid neigt en leidt de ziel tot het leven.
2. En evenzo is het dat zij, die zich toegeven in zonde, zich toebereiden voor het verderf. Hoe heftiger iemand is in het najagen van de zonde, hoe ijveriger hij is in het bereiden van zijn eigen verderf, hij wekt het op als het schijnt te sluimeren, en verhaast het als het schijnt te toeven.