Het is een algemeen aangenomen beginsel: leder voor zich, “Proximus egomet mini ik ben mijzelf het naast.” Indien dit nu goed verstaan wordt, dan zal het een reden wezen om een Godvruchtige gezindheid in ons hart te koesteren en het verdorven vlees in ons te kruisigen. Wij zijn vrienden of vijanden van onszelf, zelfs ten opzichte van ons tegenwoordig welzijn, al naar wij ons al of niet door Godsdienstige beginselen laten regeren.
1. Een goedertieren, tederhartig mens doet zijn ziel wel, brengt en houdt zich op zijn gemak, hij heeft het genot van zijn plicht te doen en bij te dragen tot het welzijn en de behaaglijkheid van hen, die hem zijn als zijn eigen ziel, want wij zijn elkanders leden. Hij die anderen bevochtigt met zijn tijdelijk goed, zal door God bewaterd worden met geestelijke zegeningen, die, naar hij zal bevinden, het meeste goed zullen doen aan zijn eigen ziel. Zie Jesaja 58:7 en verv. Indien gij uw ogen niet verbergt voor uw vlees, maar goeddoet aan anderen, zoals aan uzelf, als gij goed doet met uw eigen ziel, en haar opent voor de hongerige, dan doet gij goed aan uw eigen ziel, want de Heere zal uw ziel verzadigen en uw beenderen vaardig maken. Sommigen achten dat het tot de aard van een goedertieren mens behoort, dat hij veel werk maakt van zichzelf, de gezindheid, die hem barmhartig maakt voor anderen, zal hem dringen om zichzelf al het nodige toe te staan, en het goede van zijn arbeid te genieten. Onder de ziel kunnen wij de inwendige mens verstaan zoals de apostel haar noemt, en dan leert het ons dat de eerste en grote daad van barmhartigheid is, onze eigen ziel wel te voorzien van hetgeen nodig is om het geestelijk leven te onderhouden.
2. Een wreed, stug en boosaardig mens beroert zijn eigen vlees, en zo wordt zijn zonde zijn straf. Hij laat zich verhongeren en sterft van gebrek aan hetgeen hij heeft, omdat hij geen hart heeft om het te gebruiken, hetzij ten goede van anderen of van zichzelf. Hij is een kwelling voor zijn naaste betrekkingen, die hem zijn, hem behoren te zijn als zijn eigen vlees, Efeziers 5:29. Nijd en boosaardigheid, een gulzig haken naar de wereld, zijn de verrotting van de beenderen en de wegtering van het vlees.