Daniël 9:20-27

Wij hebben hier het antwoord, dat onmiddellijk op Daniëls gebed gezonden werd, en het is zeer merkwaardig, daar het de glansrijkste voorstelling bevat van Christus en de genade van het Evangelie, die in het heele Oude Testament te vinden is. Als Johannes de Dooper de morgenster was, dan was dit de dageraad van de Zon der gerechtigheid, de opgang uit de hoogte. Hier is,

I. De tijd, dat dit antwoord gegeven werd.

1. Het was, terwijl Daniel in het gebed was. Dit merkte hij op en legde er krachtiger nadruk op. Als ik nog sprak, vers 20, ja, als ik nog sprak in den gebede, vers 21, voordat hij van zijne knieën opstond, terwijl hij nog meer bedoelde te zeggen.

A. Hij noemt de twee punten, waarop hij in ‘t gebed hoofdzakelijk aandrong, en waarover hij misschien van plan was nog verder uit te weiden.

a. Hij was zijne zonde belijdende en beweenende-“beide mijne zonde en de zonde van mijn volk Israël”. Daniël was een zeer groot en goed man, en toch vindt hij in zich zonde, die hij voor God belijden moet, en hij is bereid ze te belijden, want daar is geen mensch rechtvaardig op aarde, die goed doet en niet zondigt, noch een rechtvaardige, die zondigt en geen berouw heeft. Johannes rekent zichzelf onder ‘t getal dergenen, die zich bedriegen als zij zeggen, dat zij geene zonde hebben, en die daarom hunne zonde belijden, I Johannes 1:8. Goede menschen vinden het eene verlichting van hun geweten om hunne klachten over zichzelf voor God uit te storten, en dat is onze zonden belijden. Eveneens beleed hij de zonde van zijn volk, en beweende die. Zij, die een hartelijk belang stellen in de eere Gods, het welzijn der kerk, en de zielen der menschen, treuren over de zonden van anderen, zoowel als over hunne eigene.

b. Hij wierp zijne smeeking neder voor het aangezicht des Heeren en bood Hem die aan als bemiddelaar voor Israël, en dit gebed was voor den heiligen berg van zien God, der berg Zion. De verwoestingen van het heiligdom lagen hem nader aan het hart dan die van stad en land, en het herstel daarvan en de wederoprichting van den dienst van den God van Israël, waren de zaken, die hij op ‘t oog had bij de verlossing, waarop hij zich voorbereidde, meer dan op het herstel van den burgerlijken staat.

B. Terwijl Daniel daarin verdiept was,

a. Werd hem de belofte gedaan van de genade, waar hij om vroeg. God is altijd bereid om naar het gebed te hooren en een antwoord des vredes te geven. Nu werd vervuld, wat God gesproken had, Jesaja 65:24:Terwijl zij nog spreken, zoo zal Ik hooren. Daniel was zeer vurig in ‘t gebed en zijne gevoelens waren zeer krachtig, vers 18, 19. En, als hij nog sprak met zooveel gloed en vuur, kwam de engel tot hem met een genadig antwoord. Innige vroomheid is Gode welbehagelijk. Wij kunnen niet verwachten, dat God ons nu nog antwoord op ons gebed zal zenden door middel van engelen maar, als wij vurig bidden om ‘t geen God beloofd heeft, dan mogen wij in het geloof de belofte aannemen als een onmiddellijk antwoord op ons gebed, want Hij is getrouw, die het beloofd heeft.

b. Hem werd geopenbaard een veel grooteren heerlijker verlossing, die God in het laatste der dagen voor Zijne kerk werken zou. Die kennis willen krijgen van Christus en Zijne genade, moeten volharden in het gebed.

2. Het was omtrent den tijd des avondoffers vers 21. Het altaar lag in puinhoopen, en er was geen offer op geofferd, maar het schijnt dat de vrome Joden in hun gevangenschap dagelijks dachten aan den tijd, dat het geofferd moest worden, en op dat uur wilden weenen bij de herinnering er aan, en begeerden en hoopten, dat hun gebed gesteld werd als reukwerk voor Gods aangezicht en de opheffing hunner taanden en van hunne harten tevens in Zijne oogen aangenaam zou zijn als het avondoffer, Psalm. 141:2. Het avondoffer was het voorbeeld van het groote offer, dat Christus zou offeren aan den avond der wereld, en het was krachtens dat offer, dat Daniël aangenomen werd, toen hij bad om des Heeren wil, en om der wille daarvan werd hem deze heerlijke openbaring van verlossende liefde gedaan. Het Lam opende de zegels krachtens Zijn eigen bloed.

II. De boodschapper, door wien dit antwoord gezonden werd. Het werd hem niet gegeven in een droom, niet door eene stem van den hemel, maar tot grooter zekerheid en plechtigheid, werd hem met dit doel een engel gezonden, die in menschelijke gedaante verscheen om dit antwoord aan Daniel te geven. Hier valt op te merken,

1. Wie deze engel of boodschapper was, het was de man Gabriel. Als Michaël, de aartsengel, zooals velen veronderstellen, niemand anders is dan Jezus Christus, dan is deze Gabriël de eenige geschapen engel, die in de Schrift genoemd wordt. Gabriël beteekent de machtige van God, want de engelen zijn groot in sterkte en kracht, 2 Petrus 2:11. Hij was het, dien ik in het begin in een gezicht gezien had. Daniel hoorde hem bij zijn naam noemen, en kende dien dus, Daniel 8:16, en, hoewel hij toen beefde bij zijn nadering, merkte hij toch op, dat hij zoo behoedzaam was, dat hij hem nu herkende, wist, dat hij dezelfde was als dien hij in ‘t eerst gezien had, en daar hij hem nu wat beter kende, was hij nu niet zoo verschrikt hem te zien, als de eerste maal. Toen deze engel tot Zacharias zeide: Ik ben Gabriel, Lukas 1:19, bedoelde hij hem daarmede te herinneren aan deze mededeeling, die hij Daniel gedaan had van de komst van den Messias, toen die nog veraf was, ter bevestiging van zijn geloof in de mededeeling, die hij op ‘t punt stond er van te doen, als voor de deur.

2. De opdracht, die deze boodschapper ontving van den Vader der lichten, tot wien Daniël gebeden had, vers 23:In het begin uwer smeekingen is het woord, het bevel, van God uitgegaan. In den hemel was mededeeling van dezen raad Gods aan de engelen gedaan, waar zij begeerig waren in te zien, en aan Gabriël werd bevel gegeven onmiddellijk heen te gaan en Daniël er kennis van te geven. Hieruit blijkt, dat het niet iets was, dat Daniël zeide, wat God bewoog, want het antwoord werd gegeven, toen hij begon te bidden, maar dit ernstige plechtige verzoek was Gode welbehaaglijk, en ten teeken daarvan zond Hij hem eene boodschap. Of misschien was het in het begin van Daniels smeekingen, dat het woord van Cyrus uitging om Jeruzalem te herstellen en op te bouwen vers 25. “Het is dezen zelfden dag gebeurd, het besluit van de vrijheid der Joden werd dezen morgen geteekend, juist terwijl gij bezig waart er om te bidden”, en nu, aan het eind van dezen vastendag, ontving Daniël er kennis van, juist, zooals in het jubeljaar aan het eind van den verzoendag de bazuin des geklanks doorging om vrijheid uit te roepen.

3. De haast, die hij maakte om zijne boodschap over te brengen: Hij kwam snellijk gevlogen, vers 21. Engelen zijn gevleugelde boden, vlug in hun bewegingen, en zij stellen de orders, die zij ontvangen, niet uit, zij loopen en keeren weder als de gedaante van een weerlicht, Ezechiel 1:14. Maar het schijnt wel, dat zij somtijds meer haast hebben dan anders, en hun werk vlugger verrichten, zooals de engel hier snellijk gevlogen kwam, dat wil zeggen dat hem bevolen en hij in staat gesteld was om snel te vliegen. De engelen doen hun werk in gehoorzaamheid aan het goddelijk bevel en gedragen door de goddelijke kracht. Hoewel zij uitmunten door wijsheid, vliegen zij vlugger of langzamer, naar God het beveelt, en hoewel zij uitmunten door kracht, vliegen zij slechts, zooals God beveelt. De engelen zijn voor ons, wat Hij ze voor ons maakt, zij zijn Zijne dienaars en doen Zijn welbehagen, Psalm 103:21.

4. De voorbereiding of inleiding tot zijne boodschap.

a. Hij raakte hem aan, zooals te voren, Hoofdstuk 8:18, niet om hem op te wekken uit den slaap, zooals toen, maar om hem een wenk te geven, zijn gebed te eindigen en te luisteren naar wat hij in antwoord daarop te zeggen heeft. Om de gemeenschap met God te onderhouden moeten wij niet traag zijn om tot God te spreken, maar evenmin om te hooren naar wat Hij ons te zeggen heeft, als wij gebeden hebben, moeten wij opzien, moeten wij onze gebeden met het oog volgen, moeten wij onzen wachttoren beklimmen.

b. Hij sprak met hem, vers 22, hij sprak vertrouwelijk met hem, zooals de eene vriend met den anderen spreekt, opdat zijne verschrikking hem niet beroeren zou. Hij deelde hem mede met welke boodschap bij kwam, dat hij opzettelijk uit den hemel gezonden was met eene vriendelijke boodschap aan hem: “Ik ben gekomen om u te kennen te geven, vers 23, om u mee te deelen, wat gij tevoren niet wist”. Hij had hem deellende van de kerk onder Antiochus getoond, en den duur van die ellende, Hoofdstuk 8:19, maar nu heeft hij hem grooter dingen te toonen, want hij, die in het kleine getrouw is, zal over veel gezet worden. “Ik ben uitgegaan om u den zin te doen verstaan, vers 22, niet alleen om u deze dingen te toonen, maar om ze u te doen verstaan”.

c. Hij gaf hem de verzekering, dat hij een gunsteling des hemels was, anders zouden hem deze mededeelingen niet gedaan zien, en als een gunst moet hij die beschouwen: “ik ben gekomen om u dat te kennen te geven, want gij zijt een zeer gewenscht man. Gij zijt een gewenscht man, aangenaam bij God, en een, dien Hij begunstigt”. Hoewel God al Zijne kinderen liefheeft, toch zijn er die Hij meer dan de andere liefheeft. Christus had een discipel, die in Zijn schoot lag, en die discipel, allen Hij liefhad, was het, wien de profetische visioenen van het Nieuwe Testament gegeven werden, evenals aan Daniël die van het Oude. Want welk teeken van Gods gunst kan duidelijker zijn dan dat de geheimen des Heeren bij Hem zijn? Abraham is Gods vriend, en daarom-Zal Ik voor Abraham verbergen wat Ik doei Genesis 18:17. Diegenen mogen aan de groote liefde Gods voor hen gelooven, aan wie, en in wie Hij Zijn Zoon openbaart. Sommigen merken op, dat de titel, dien de engel Gabriël aan de maagd Maria geeft, vrijwel dezelfde is als dien hij hier aan Daniël geeft, alsof hij bedoelde haar daaraan te herinneren-Gij begenadigde, en Daniel- Gij zeer gewenschte.

d. Hij verzocht hem met ernst en aandacht te luisteren naar de openbaring, die hij op ‘t punt stond hem te doen: Versta dan dit woord en merk op dit gezicht, vers 23. Dit beteekent, dat het iets was, zijne aandacht ten volle waard, meer dan een der visioenen, waarmee hij tevoren begunstigd was. Die de dingen Gods willen verstaan, moeten ze overdenken, moeten hun aandacht er op vestigen, ze overpeinzen en geestelijke dingen met geestelijke vergelijken. De reden, waarom wij zoo vaak in ‘t duister zijn aangaande den geopenbaarden wil van God, en ons daarin vergissen, is gebrek aan opmerkzaamheid. Dit visioen eischt en verdient opmerkzaamheid.

III. De boodschap zelf. Zij werd overgebracht met groote plechtigheid, zonder twijfel met groote aandacht ontvangen, en met groote nauwkeurigheid opgeteekend. Daniel, die uit het boek van den profeet Jeremia merkte, dat de zeventig jaar van de gevangenschap ten einde liepen, heeft nu de eervolle roeping eene andere, heerlijker verlossing aan de kerk bekend te maken, waar van die maar eene afschaduwing was, ten einde van andere zeventig, niet jaren, maar jaarweken. Hij bad met het oog op de profetie en ontving dit in antwoord op zijn gebed. Hij had geleden voor zijn volk en de heilige staaf-dat zij bevrijd mochten worden en de stad herbouwd, maar God antwoordt hem boven bidden en denken. God geeft niet alleen de begeerten van die Hem vreezen, maar Hij geeft ook veel meer, Psalm 21:4.

1. De tijden, die hier genoemd worden, zijn eenigszins moeilijk te verstaan. In ‘t algemeen zijn het zeventig weken, dat wil zeggen zeventig maal zeven jaar, dit is precies vierhonderd negentig jaar. De groote gebeurtenissen, die er nog zullen voorvallen ten aanzien van het volk Israëls, en de stad Jeruzalem, zullen door dezen tijd begrensd worden.

A. Deze jaren worden aldus tot weken saamgevat.

a. In overeenstemming met den profetischen stijl, die grootendeels duister en ongewoon is, opdat de voorspellingen niet al te begrijpelijk zouden zijn.

b. Om de goddelijke verdeeling van den tijd in weken te eeren, die alleen ontstaat door den Sabbatdag, en om aan te duiden, dat die eeuwig zou zijn.

c. Met het oog op de zeventig jaren der gevangenschap, daar zij zoo lang buiten hun eigen land gehouden waren, zouden zij, nu zij in ‘t bezit er van hersteld waren, zevenmaal zoo lang in ‘t bezit er van blijven. Zooveel meer vermaak heeft God er in genade te bewijzen dan te straffen. Het land had een welgevallen gehad aan zijne Sabbatten, in droeviger zin, zeventig jaar lang, Leviticus 26:34. Maar nu zal het volk des Heeren, in troostrijken zin, een welgevallen hebben aan zijne Sabbatten zevenmaal zeventig jaar, en daarin zeventig sabbatsjaren, dit is tien jubeljaren. Zoodanige verhoudingen zijn er in de beschikkingen der Voorzienigheid, dat wij de wijsheid moeten zien en bewonderen van Hem, die de tijden tevoren verordineerd heeft.

B. De moeilijkheden, die bij deze zeventig jaar zich voordoen, hebben betrekking op

a. Den tijd, waarop zij beginnen, en vanwaar zij gerekend moeten worden. Zij dateeren hier van den uitgang des Woords om te doen wederkeeren en om Jeruzalem te bouwen, vers 25. Ik ben geneigd om dit te verstaan van het besluit van Cyrus, vermeld in Ezra 1:1, want daardoor keerde het volk weder, en, hoewel daar geen afzonderlijke melding wordt gemaakt van het bouwen van Jeruzalem toch ligt dat opgesloten in het bouwen van den tempel, en er was voorspeld, dat dit door Cyrus gedaan zou worden, Jesaja 44:28. Hij zal tot Jeruzalem zeggen: Word gebouwd. Dat was, beide, in de profetie en in de geschiedenis, het meest beroemde besluit tot het bouwen van Jeruzalem, ja, het schijnt wel, dat deze uitgang des woords, waarmee evengoed bedoeld kan zijn Gods bevel, als dat van Cyrus, dezelfde is als de uitgang des woords, vermeld in vers 23, in het begin van Daniels smeekingen. En het is een genadig vooruitzicht, dat de zeventig weken terstond na de zeventig jaren beginnen. En hier is niets tegen in te brengen dan dat volgens deze rekening het Perzische rijk, van de inneming van Babel door Cyrus tot aan Alexanders overwinning op Darius, slechts honderd en dertig jaar duurde, terwijl volgens het afzonderlijk overzicht van de regeering der Perzische koningen, de duur er van berekend wordt op twee honderd en dertig jaar. Dat is de berekening van Thucydides, Xenophon en anderen. Zij, die bij dat eerste besluit beginnen te rekenen, leggen de berekening der heidensche geschiedschrijvers ter zijde, als twijfelachtig en onbetrouwbaar. Maar, anderen. die het een met het ander in overeenstemming willen brengen, beginnen de vierhonderd en negentig jaar niet bij het besluit van Cyrus, Ezra 1:1, maar bij het tweede besluit tot den opbouw van Jeruzalem, uitgevaardigd door Darius Nothus, ongeveer honderd jaar later, vermeld in Ezra 1:6. Anderen beginnen bij het zevende jaar van Artaxerxes Memnon, die Ezra met eene opdracht zond, Ezra 7:8-12. De geleerde Poole heeft in zijn Latijnsche Synopsis eene uitgebreide en doorwrochte verzameling gegeven van wat pro en contra gezegd is over de verschillende beginpunten van deze weken, waarmee de geleerden zich bezig mogen houden.

b. Den tijd, waarop zij eindigen, en hierover zijn de uitleggers het evenmin eens. Sommigen houden het er voor, dat zij eindigen bij den dood van Christus, en meenen, dat de nadrukkelijke woorden van deze beroemde profetie ons het recht geven te besluiten, dat van hetzelfde uur, waarop Gabriel tot Daniël sprak, ten tijde van het avondoffer, tot aan het uur, waarop Christus stierf, dat eveneens tegen den avond was, precies vierhonderd en negentig jaar verloopen zijn, en ik ben geneigd die meening te deelen. Maar anderen denken, omdat gezegd wordt, dat hij in de helft der week het slachtoffer en het spijsoffer zal doen ophouden, dat zij drie en een half jaar na den dood van Christus eindigen, toen de Joden het Evangelie verworpen hadden en de apostelen zich tot de heidenen wendden. Maar die meenen, dat zij precies bij den dood van Christus eindigen, lezen aldus: Hij zal velen het verbond versterken, de laatste zeven jaar of de laatste week, ja de helft van die zeven of de helft van die week namelijk de laatste helft, de drie en een half jaar, die Christus in Zijne openbare bediening doorbracht, zullen het slachtoffer en het spijsoffer doen ophouden. Anderen laten het eind van deze vierhonderd en negentig jaar samenvallen met de verwoesting van Jeruzalem, omstreeks zevenendertig jaar na den dood van Christus, omdat gezegd wordt, dat deze zeventig weken bestemd zijn over het volk en over de heilige stad, en inderdaad wordt hier veel gezegd over de verwoesting van de stad en het heiligdom.

c. De verdeeling er van in zeven weken, en twee en zestig weken, en eene week, en daar eene reden voor op te geven is eene van de moeilijkste zaken. In de eerste zeven weken of negen en veertig jaar, worden de tempel en de stad gebouwd, en in de laatste genoemde week predikte Christus Zijn Evangelie, waardoor de Joodsche orde van zaken teniet gedaan werd en de grondslagen gelegd werden voor stad en tempel van het Evangelie, die opgebouwd werden op de puinhoopen van de vorige.

C. Maar, hoe groot ook de onzekerheid is, die het ons bezwaarlijk maakt deze tijden met nauwkeurigheid te bepalen, er is genoeg klaarheid en zekerheid om te beantwoorden aan het tweevoudig oogmerk, waarmee deze gegevens zijn verstrekt.

a. Zij dienen om de verwachtingen der geloovigen op te wekken en staande te houden. Aan de patriarchen waren algemeene beloften gedaan aangaande de komst van den Messias, de vroegere profeten hadden dikwijls gesproken van Een, die komen zou, maar nooit voor dezen was de tijd van Zijne komst bepaald. En hoeveel twijfel er mocht zijn aangaande de beteekenis van deze tijdsbepalingen, zoodat men den tijd niet kon vaststellen op het jaar af, toch gaf deze profetie zooveel licht, dat men er ongeveer uit opmaken kon, om welken tijd men Hem verwachten moest. En wij vinden dan ook, dat, toen Christus kwam, men Hem algemeen verwachtte als de vertroosting Israëls, en de verlossing in Jeruzalem, Lukas 2:25, 38. Om die reden waren er, die dachten, dat het koninkrijk Gods terstond zoude openbaar worden, Lukas 19:11, en sommigen meenden, dat het dat was, wat een meer dan gewonen toeloop van volk naar Jeruzalem te weeg bracht, Handelingen 2:5.

b. Zij dienen ook om de verwachtingen der ongeloovigen te weerleggen en tot zwijgen te brengen, namelijk van die ongeloovigen, die niet erkennen willen, dat Jezus is degene, die komen zou, maar nog een anderen verwachten. Deze voorspelling moet hun. het zwijgen opleggen, en zal hen veroordeelen, want, bij welk bevel men deze zeventig weken ook rekent te beginnen, zeker is het, dat zij meer dan vijftienhonderd jaar geleden reeds geëindigd waren, zoodat de Joden, die niet erkennen willen, dat de Messias gekomen is, terwijl zij elke berekening van Zijne komst zoover overschreden hebben, geen enkele verontschuldiging meer hebben. Maar wij worden erdoor bevestigd in ons geloof, dat de Messias reeds gekomen is, en dat het onze Jezus is, dat Hij juist op den vooraf bepaalden tijd gekomen is, een tijd, waard om in altijddurende herinnering te blijven.

2. De gebeurtenissen, die hier voorspeld worden, zijn duidelijker en gemakkelijker te verstaan, ten minste voor ons. De voorspellingen hebben betrekking

a. Op den spoediger terugkeer der Joden naar hun eigen land, en hun vernieuwde vestiging aldaar, hetgeen datgene was, waar Daniël hoofdzakelijk om gebeden had, en toch wordt dat hier maar even aangeroerd in het antwoord op zijn gebed. Laat dat een troost zijn voor de vrome Joden, dat het woord zal uitgaan om weder te keeren en om Jeruzalem te bouwen, vers 25. En het woord zal niet vergeefsch zijn, want, al zullen de tijden benauwd zijn, en dit groote werk veel tegenstand ondervinden, toch zal het voortgezet en tenslotte voltooid worden. De straten zullen wederom gebouwd worden, even ruim en prachtig als ooft, en de grachten, doch in benauwdheid der tijden. Zoolang wij hier op deze wereld zijn, moeten wij benauwdheid der tijden verwachten, door verschillende oorzaken. Zelfs in blijde tijden moeten wij ons verheugen met beving, het is maar een zonnestraal, het is maar eene schitterende verpoozing van vrede en voorspoed, de wolken zullen wederkeeren na den regent Als de Joden met gejuich naar hun land zijn weergekeerd, dan moeten zij daar toch nog benauwde tijden verwachten en er zich op voorbereiden. Maar dit is onze troost, dat God Zijn werk zal voortzetten, Zijn Jeruzalem bouwen, het verfraaien, en het versterken, ook in benauwdheid der tijden, de benauwdheid der tijden kan door Gods genade, bijdragen tot den bloei der kerk. Hoe meer zij beproefd wordt, hoe meerzij toeneemt.

b. Op den Messias en Zijn werk. De vleeschelijke Joden verwachtten een Messias, die hen verlossen zou van het Romeinsche juk en hun tijdelijke macht en rijkdom geven, terwijl hun hier gezegd werd, dat de Messias met eene andere boodschap komen zou, een zuiver geestelijke, en op grond waarvan Hij te welkomer zou zijn.

c. Christus kwam om de zonde weg te nemen en te vernietigen. De zonde had een twist doen ontstaan tusschen God en mensch, had den mensch van God vervreemd en God tegen den mensch vertoornd, dat was het, wat Gods eere wegnam en ellende over de menschen bracht, dat was de groote oorzaak van al het kwaad. Wie God inderdaad een dienst wilde bewijzen, en den mensch eene wezenlijke vriendelijkheid, moest deze vernietigen. Christus nam op zich dat te doen, en hiertoe is Hij geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zoude. Hij zegt niet: om uwe overtredingen en uwe zonden te sluiten, maar overtreding en zonde in ‘t algemeen, want Hij is eene verzoening, niet alleen voor onze zonden, die Joden zijn, maar voor de zonden der geheele wereld.

Hij kwam.

Ten eerste, Om de overtreding te sluiten, te bedwingen, lezen sommigen, de macht er van te breken, om den kop te vermorzelen van de slang, die zooveel kwaad had gedaan, om de aangematigde heerschappij van dien tiran weg te nemen, en een koninkrijk van heiligheid en liefde in de harten der menschen op te richten, op de puinhopen van Satans rijk aldaar, opdat daar, waar zonde en dood geheerscht hadden, de rechtvaardigheid en het leven heerschen mochten. Toen Hij stierf, zeide Hij: Het is vol kracht, de zonde heeft nu haar doodelijke wond ontvangen, evenals Simson zeide: Mijne ziel sterve met de Filistijnen. Animamque in vulnere ponit-Hij brengt zichzelf den genadestoot toe en sterft.

Ten tweede Van de zonden te verzegelen, te niet te doen, opdat zij niet opstaan in het oordeel tegen ons, om de vergiffenis er voor te verkrijgen, opdat zij onze ondergang niet worden opdat zij niet bij machte zijn tegen ons op te treden, ons te beschuldigen en te veroordeelen zooals, toen Christus den duivel in den afgrond wierp, Hij dien boven hem verzegelde. Als de zonde vergeven wordt, wordt zij gezochten niet gevonden, evenals iets, dat verzegeld is.

Ten derde, Om de ongerechtigheid te verzoenen, als door eene offerande, om Gods rechtvaardigheid te voldoen en aldus vrede aan te brengen en God en mensch tezamen te brengen, niet alleen als scheidsrechter of onpartijdige, die alleen de goede verstandhouding tusschen de twistende partijen herstelt, maar als onze waarborg, onze verzekering. Hij is niet alleen de Vredemaker, maar de Vrede zelf. Hij is de Verzoening.

a. Hij kwam om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen. God kon naar recht een eind aan de zonde hebben gemaakt door een eind aan den zondaar te maken, maar Christus vond een anderen weg, en maakte een eind aan de zonde door den zondaar er van te verlossen, en door hem gerechtigheid te verwerven. Wij zijn allen schuldig voor God, en zullen als zoodanig veroordeeld worden, als wij niet, bekleed met gerechtigheid, voor Hem verschijnen kunnen. Waren wij blijven staan, dan zou onze onschuld onze gerechtigheid geweest zijn, maar, daar wij gevallen zijn, moeten wij wel een anderen pleitgrond hebben, en een zoodanigen heeft Christus ons verschaft. De verdienste van Zijne offerande is onze gerechtigheid, daarmede beantwoorden wij aan al de eischen der wet: Daartoe is Christus gestorven en opgestaan. Aldus is Christus de Heere onze Gerechtigheid, want Hij is ons geworden rechtvaardigheid van God, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem, oor het geloof eigenen wij ons dat toe en pleiten daarop bij God, en ons geloof wordt ons tot rechtvaardigheid gerekend, Romeinen 4:3.

b. Dit is een eeuwige gerechtigheid, want Christus, die onze gerechtigheid is en onze Vredevorst, is de Vader der eeuwigheid. Zij was van eeuwigheid in Zijn raad, en de gevolgen er van zijn tot in eeuwigheid. De uitwerking daarvan was van den beginne, want Christus was het Lam geslacht van de grondlegging der wereld, en zal duren tot het einde, want Hij kan volkomenlijk zaligmaken. Zij is altijd van kracht, Hebreeen 10:12, ze is de rotssteen, die ons volgt naar Kanaän.

c. Hij kwam om het gezicht en den profeet te verzegelen, al de profetische gezichten van het Oude Testament, die betrekking hadden op den Messias. Hij verzegelde ze, dat wil zeggen, Hij vervulde ze, Hij beantwoordde eraan, zoodat er geen tittel of jota van ter aarde viel, alles, wat in de wet, de profeten en de psalmen van den Messias geschreven was, werd in Hem vervuld. Aldus bevestigde Hij zoowel de waarheid daarvan als van Zijn eigen zending. Hij verzegelde ze, dat is: Hij maakte een einde aan die openbaringen van Gods wil, en sloeg een anderen weg in door de Heilige Schrift aan te vullen met het Nieuwe Testament, dat een veel zekerder woord van profetie is dan dat door gezichten, 2 Petrus 1:19, Hebreeen 1:1.

d. Hij kwam om de heiligheid der heiligheden te zalven, dat is Zichzelf, die gezalfd was, dat is tot Zijn werk ingeleid en bekwaam gemaakt, door den Heiligen Geest, die vreugdeolie, die Hij zonder maat ontving boven Zijne medegenooten, of om de kerk van het Evangelie te zalven, zijn geestelijken tempel, of heilige plaats, om ze te reinigen en te zuiveren, en zichzelf toe te eigenen, Efeziers 5:26, of om een verschen en levenden weg in het heiligdom in te wijden, door Zijn bloed, Hebreeen 10:20, daar het heiligdom gezalfd was, Exodus 30:25 enz. Hij wordt de Messias genoemd vers 25, 26, wat beteekent Christus-Gezalfde, Johannes I. 41, omdat Hij de zalving ontving voor Zichzelf en voor allen, die de Zijnen zijn.

e. Tot bereiking van dit alles moest de Messias uitgeroeid worden een gewelddadiger dood sterven, en aldus afgesneden uit het land der levenden, zooals voorspeld was, Jesaja 53:8. Daarom zegt Paulus als hij den dood van Christus predikt, dat hij niets anders predikt dan hetgeen de profeten gesproken hebben dat geschieden zou, Handelingen 29:22, 23. En alzoo moest de Christus lijden. Hij moest afgesneden worden, maar niet voor Hemzelf, niet om eenige zonde van Hem, maar zooals Kajafas profeteerde, meest Hij voor het volk sterven, in onze plaats en om onzentwil, niet om eenig voordeel voor zichzelf, want de heerlijkheid, die Hij zich kocht, was niet grooter dan de heerlijkheid, die Hij tevoren had, Johannes 17:4, 5, neen, het was om verzoening te doen voor onze zonden, en voor ons het leven te koopen, dat Hij afgesneden werd.

f. Hij moest velen het verbond versterken. Hij zal een nieuw verbond maken tusschen God en menschen, een verbond van genade, sinds het onmogelijk voor ons geworden was om verlost te worden door een verbond van onschuld. Dit verbond zal Hij bevestigen door Zijn leer en wonderen, door Zijn dood en opstanding, door de geboden van den doop en van des Heeren avondmaal, die de zegels zijn van het Nieuwe Testament, waardoor wij verzekerd worden, dat God bereid is ons aan te nemen op de voorwaarden van het Evangelie. Zijn dood maakte Zijn testament van kracht en gaf ons het recht te eischen, wat daarin bepaald is. Hij bevestigde het aan velen, aan de massa van het volk, den armen werd het Evangelie verkondigd, toen geen uit de oversten of Farizeeërs in Hem geloofde. Of, Hij versterkte het aan de heidenwereld. Het Nieuwe Testament was niet, gerij k het Oude, tot de Joodsche kerk beperkt, maar werd aan alle volken toebedeeld, Christus gaf Zijn leven tot een rantsoen voor velen.

g. Hij moest het slachtoffer en het spijsoffer doen ophouden. Door zichzelf eens vooral te offeren zal Hij een einde maken aan al de Levietische offers, ze overbodig maken, en terzijde stellen als de zaak zelf komt, zal de afschaduwing verdwijnen. Door de prediking van Zijn Evangelie aan de wereld, die aan de apostelen was toevertrouwd, leerde hij de menschen geen verzoening te verwachten door het bloed van stieren en bokken, en aldus deed hij het slachtoffer en spijsoffer ophouden. De apostel toont ons in zijn brief aan de Hebreën, een hoeveel beter priesterschap, altaar en offerande wij nu hebben, dan men onder de wet had, als eene reden om deze belijdenis vast te houden.

D. Op de laatste verwoesting van Jeruzalem, van de Joodsche kerk en de Joodsche natie, en dit volgt onmiddellijk op het afsnijden van den Messias, niet alleen omdat het de rechtvaardige straf was van degenen, die Hem ter dood brachten, hetgeen de zonde was, die de maat van hun ongerechtigheid vol maakte en het verderf over hen bracht, maar ook omdat het noodzakelijk was om een der groote doeleinden van Zijn dood volkomen te bereiken. Hij stierf om de ceremonieele wet teniet te doen, om de wet der vleeschelijke geboden volkomen te vernietigen, en de verplichting, daardoor opgelegd, te vernietigen. Maar de Joden wilden zich niet laten overhalen om die te laten veren zij bleven die houden met meer ijver dan ooit zij willen er niet van hooren er afstand van te doen, zij steenigden Stefanus, den eersten christelijken martelaar, omdat hij zeide, dat Jezus de zeden veranderen zou, die ons Mozes overgeleverd heeft, Handelingen 6:14, zoodat er geen andere uitweg overbleef om den Mozaischen staat te vernietigen dan den tempel te verwoesten, en de heilige stad, en het Levietische priesterschap, en dat heele volk, dat er zoo ongeneeslijk aan verslaafd was. Dit gebeurde op afdoende wijze binnen veertig jaren na den dood van Christus, en het was eene verwoesting, die tot op den huldigen dag onherstelbaar gebleken is. En dat is het, wat hier uitvoerig voorspeld wordt, opdat de Joden, die uit de gevangenschap wederkeerden, niet al te zeer ingenomen zouden zijn met den wederopbouw van hun stad en tempel, omdat zij in vervolg van tijd totaal verwoest zouden worden, en niet, zooals nu, slechts voor negentig jaar, maar zich liever verblijden in de hoop op de komst van den Messias, en de oprichting van Zijn geestelijk koninkrijk in deze wereld, dat niet verdorven zal worden, Hier wordt voorspeld,

a. Dat een volk des vorsten komen zal, en het werktuig zijn van deze verwoesting, dat wil zeggen, de Romeinsche legers, die behoorden tot een rijk, dat nog komen zou, de Vorst, die komen zal, is Christus, en zij werden door Hem en in Zijn dienst gebruikt, zij zijn Zijne krijgsheiren, Mattheus 22:7, of de heidenen, die, hoewel nu vreemdelingen, het volk van den Messias worden zullen, zullen de Joden verderven.

b. Dat de verwoesting zal plaats hebben door den krijg en dat het einde van dien krijg deze vastelijk besloten verwoestingen zullen zijn. De oorlogen van de Joden tegen de Romeinen werden door hun hardnekkigheid lang en bloedig, en zij eindigden tenslotte met de volkomen uitbanning van dat volk.

c. Dat stad en heiligdom op bijzondere wijze verwoest zullen worden en tot puinhoopen gemaakt. Titus, de Romeinsche generaal, had den tempel willen redden, maar zijne soldaten waren zoo verwoed tegen de Joden, dat hij hen niet beletten kon, dien tot den grond toe te verbranden, opdat deze profetie vervuld zou worden.

d. Dat al de tegenstand, die geboden zal worden om deze verwoesting te beletten, vergeefsch zal zijn: zijn einde zal zijn met een overstroomenden vloed. Het zal een zondvloed van verwoesting zijn, zooals die, welke de oude wereld wegvaagde, en waaraan niemand het hoofd bieden kan.

e. Dat daardoor het slachtoffer en het spijsoffer zullen ophouden. En het was tijd, dat ze ophielden, daar de familie der priesters zoo gedund was, en de geslachtsrekening zoo verward, dat, naar men zegt, niemand ter wereld bewijzen kan, dat hij van het zaad van Aaron is.

f. Dat er eene overstrooming van gruwelen zal zijn, een algemeen bederf van de Joodsche natie en eene wereld van ongerechtigheid onder hen, waarom de toorn over hen komen zal, 1 Thessalonicenzen 2:16. Of misschien moet het verstaan worden van de legers der Romeinen, die den Joden een gruwel waren, zoo onverdragelijk waren zij hun, die de natie overstroomden, en waardoor zij verwoest werden, want dit zijn de woorden, waarnaar Christus verwijst, Mattheus 24:15, Wanneer gij dan zult zien den gruwel der verwoesting, waarvan gesproken is door Daniel den profeet, staande in de heilige plaats, dat alsdan die in Juda zijn, vlieden op de bergen, wat verklaard wordt in Lukas 21:20:Wanneer gij zien zult, dat Jeruzalem door heirlegers omsingeld wordt, dan vliedt

g. Dat de verwoesting volkomen en blijvend zal zijn: De verwoester zal zijn tot de voleinding toe, dat wil zeggen, hij zal de verwoesting voleindigen. Het is een vastelijk besloten verwoesting, en zij zal ten uiterste voltooid worden. En als dat heeft plaats gehad, dan schijnt er nog iets besloten te zijn, dat uitgestort zal worden over den verwoeste, vers 27, en wat zou dat anders zijn dan de geest des diepen slaaps, Romeinen 11:8, 25, die blindheid, die op Israël gevallen is, totdat de volheid der heidenen zal ingegaan zijn? En dan zal geheel Israël zalig worden.

Comments are closed.