Daniël 8 in de Statenvertaling
De visioenen en profetieën van dit hoofdstuk zien enkel en alleen op de gebeurtenissen, die spoedig zouden voorvallen in de rijken van Griekenland en Perzië, en schijnen geen verdere beteekenis te hebben Van het Chaldeeuwsche rijk wordt hier niets gezegd want dat bestond nog in dien tijd, en daarom is dit hoofdstuk niet in het Chaldeeuwsch geschreven, zooals de zes vorige hoofdstukken, ten dienste der Chaldeen, maar in het Hebreeuwsch, en de andere hoofdstukken eveneens tot het einde toe, ten diepste van de Joden, opdat zij mochten weten, welke moeilijkheden hun te wachten stonden, en wat het einde er van zou zijn, om er hun voordeel mee te doen. In dit hoofdstuk hebben wij,
I. Het visioen van den ram en den geitebok, en den kleinen hoorn, die tegen het volk van God zou strijden en het overwinnen, een zekeren bepaalden tijd, vers 1-14.
II. De uitlegging van dit visioen door een engel, die toont, dat de ram het Perzische rijk beteekent, de geitenbok het Grieksche en de kleine hoorn een koning van het Grieksche rijk die zich stellen zou tegen de Joden en hun godsdienst welke Antiochus Epifanes was, vers 15-27. De Joodsche kerk was van het begin af, min of meer, voortdurend met profeten gezegend geweest, met mannen door God geïnspireerd om Gods wil aan hen te verklaren uit zijne leidingen en hun een vooruitzicht te geven op wat over hen komen zou, maar spoedig na Ezra’s tijd hield de inspiratie op, en er was geen profeet meer totdat de dag van het Evangelie daagde. En daarom zijn de gebeurtenissen van dien tijd hier voorspeld door Daniel, en opgeteekend, opdat God ook dan niet zonder getuige, noch zij zonder leidsman zouden zijn.