Daniël 7:1-8

De dagteekening van dit hoofdstuk plaatst de gebeurtenissen, daarin beschreven, vóór die van hoofdstuk 5, die voorvielen in het laatste jaar van Belsazar en vóór die van hoofdstuk 6, waarvoor het eerste jaar van Darius geroemd wordt, want Daniël had deze visioenen in het eerste jaar van Belsazar, toen de gevangenschap der Joden te Babel ten einde begon te loopen. Belsazars naam wordt hier in ‘t origineel anders gespeld dan tot nu toe, eerst was het Belscheazar-Bel is het, die schatten vergadert. Maar nu is het Bel-eshe-zar-Bel wordt door den vijand verbrand. Bel was de god der Chaldeën, hij was voorspoedig geweest, maar nu zal hij verteerd worden.

Wij hebben in deze verzen Daniëls visioen van de vier wereldrijken, die de Joden onderdrukten. Hier valt op te merken,

I. De omstandigheden van dit visioen. Daniel had Nebukadnezars droom uitgelegd en nu wordt hij zelf vereerd met dergelijke goddelijke openbaringen, vers 1:Hij had gezichten zijns hoofde op zijn leger, terwijl hij sliep. Zoo openbaarde God zichzelf en Zijn wil somtijds aan de kinderen der menschen, als een diepe slaap op hen gevallen was, Job 33:15, want als wij ‘t meest van de wereld teruggetrokken zijn en van de zinnelijke dingen verwijderd, dan zijn wij het beste geschikt voor de gemeenschap met God. Maar toen hij wakker was, schreef hij dien droom tot zijn eigen nut, om hem niet te vergeten, zooals een droom, die verdwijnt, en h4 zeide de hoofdsom der zaken tot zijne broederen de Joden, hun tot nut, en gaf hun die geschreven, om ze mede te deelen aan die ver weg woonden, en om ze te bewaren voor hunne kinderen en die na hen zouden komen, die deze dingen vervuld zouden zien.

De Joden, die sommige profetieën van Jeremia en Ezechiël verkeerd begrepen, vleiden zich met de hoop, dat zij na den terugkeer in hun land eene volkomen en ongestoorde rust zouden genieten, maar opdat zij zich niet zoozeer zouden bedriegen en hun rampen door teleurstelling te smartelijk worden, laat God hun door dezen profeet weten, dat zij verdrukking zullen hebben, de beloften van hun voorspoed moesten vervuld worden in de geestelijke zegeningen van het rijk der genade, zooals Christus Zijne discipelen gezegd heeft, moesten zij vervolging verwachten, en de beloften, waarop zij zich verlaten, zullen vervuld worden in de eeuwige zegeningen van het rijk der heerlijkheid. Daniël schreef deze dingen en zeide ze, ten teeken, dat de kerk onderwezen zou worden beide, door de Schriften en door de prediking der Evangeliedienaren, beide, door het geschreven woord en door het gesproken woord, en predikanten moeten in hun prediking de hoofdsom der dingen zeggen, die geschreven zijn.

II. Het visioen zelf, dat de omverwerping der regeering voorspelt bij die volken, onder wier invloed de kerk der Joden was in de volgende eeuwen.

1. Hij zag de vier winden des hemels voortbreken op de groote zee, vers 2. Zij wedijverden, wie het hardst zou blazen, en tenslotte alleen overblijven. Dit is eene voorstelling van den strijd tusschen de vorsten om de heerschappij, en hoe de volken door deze oorlogen geschokt zouden worden, waaraan de machtige rijken, van welke hij nu een visioen ontving, hun oorsprong te danken zouden hebben. Een enken wind, uit welke hemelstreek hij ook waait, brengt de zee reeds in groote beroering, maar wat een geweld moet het niet zijn, als vier winden elkaar de heerschappij betwisten! Want dat is het, wat de koningen der volken elkaar in hun oorlogen betwisten, die even rumoerig en geweldig zijn als de strijd der winden, maar hoe wordt de arme zee bewogen en beroerd, hoe verschrikkelijk zijn hare weeën, hoe hevig hare schokken, terwijl de winden elkaar bestrijden om alleen de macht te hebben, haar te verontrusten! Deze wereld is als eene stormachtige onstuimige zee, dank zij de trotsche heerschzuchtige winden, die haar teisteren.

2. Hij zag vier groote dieren uit de zee opklimmen, uit het troebele water, waarin eerzuchtige geesten gaarne visschen. De vorsten en rijken worden voorgesteld door dieren, omdat zij maar al te vaak door ruwe woede en tirannie machtig worden en zich staande houden. Deze dieren waren het een van het ander verscheiden, vers 3, van verschillende gedaante, om den verschillenden aard en geest der volken te kennen te geven, die zij voorstelden.

a. Het eerste was als een leeuw, vers 4. Dit was het Chaldeeuwsche rijk, dat sterk en trotsch was en welks koningen absolute macht bezaten. Deze leeuw had arendsvleugelen, om op zijne prooi neer te schieten, die de wonderlijke snelheid beteekende, waarmede Nebukadnezar de koninkrijken overwon. Maar Daniel ziet spoedig zijne vleugelen uitgeplukt, en paal en perk gesteld aan den loop van zijne overwinnende wapenen. -Verschillende landen, die hem schatplichtig waren geweest, staan tegen hen op, en verheffen zich tegen hen, zoodat dit monsterachtige dier, deze gevleugelde leeuw als een mensch op de voeten gesteld wordt, en aan hetzelve eens menschen hart gegeven. Het heeft het hart van een leeuw verloren, waarom het beroemd was (een van onze Engelsche koningen werd Coeur de lion-Leeuwenhart genoemd), heeft zijn moed verloren en is zwak en onvast geworden, voor alles bevreesd, en zonder durf, zij zijn verschrikt gemaakt en hebben ondervonden, dat zij maar menschen zijn. Somtijds zinkt de moed van een volk op vreemde wijze in, en het wordt laf en verwijfd, zoodat wat het hoofd der volken was binnen den tijd van een of twee geslachten achter de andere aankomt.

b. Het tweede dier was gelijk een beer, vers 5. Dit was het Perzische rijk, minder sterk en dapper dan het vorige, maar niet minder vraatzuchtig. Deze beer stelde zich aan de eene zijde tegen den leeuw en overwon hem spoedig. Hij verwekte eene heerschappij, lezen sommigen. Perzië en Medië, die in Nebukadnezars beeld de twee armen bij eene borst waren, kwamen onder eene regeering.

De beer had drie ribben in zijnen muil tusschen zijne tanden, de overblijfselen van de volken, die hij verslonden had en die het bewijs waren van zijne vraatzucht, en tevens eene aanwijzing, dat al had hij veel verslonden, hij toch niet alles verslinden kon, eenige ribben zaten nog tusschen zijne tanden, die hij niet vermalen kon. Waarop tot hem gezegd werd: “Sta op, eet veel vleesch, Iaat beenderen en ribben, die niet te verteren zijn, liggen en val aan op eene lichtere prooi”.

De vorsten zullen beide, de koningen en het volk aansporen om hun veroveringen voort te zetten, en niet te dulden, dat iemand tegenover hen stand houdt. Onrechtvaardig gemaakte veroveringen zijn gelijk aan die van de roofdieren en in een opzicht nog veel erger, namelijk dat de roofdieren niet op die van hun eigen soort aanvallen, zooals goddelooze en onredelijke menschen doen.

c. Het derde dier was gelijk een luipaard, vers 6. Dat was het Grieksche rijk, gesticht door Alexander den Grooten, vlug, listig en wreed, als een luipaard. Hij had vier vleugelen eens vogels, de leeuw schijnt slechts twee vleugels te hebben gehad, maar de luipaard had er vier, want hoewel Nebukadnezar groote snelheid ten toon spreidde, was die van Alexander nog groote. In den tijd van zes jaren maakte hij zich meester van het heele Perzische rijk, bovendien een groot deel van Azië, Syrië, Egypte, Indië en andere volken.

Dit dier had vierhoofden, na Alexanders dood werden zijne veroveringen verdeeld door zijne vier voornaamste generaals, Seleucus Nicanor nam Groot-Azië, Perdiccas en na hem Antigonus nam Klein-Azië, Cassander Macedonië en Ptolemeus Egypte. Aan dit dier werd de heerschappij gegeven, zij werd gegeven door God, van Wien alle verhooging komt.

d. Het vierde dier was woester, geduchter en boosaardiger, dan een van de andere, ongelijk aan al de andere, en ook kan het met geen enkel roofdier vergeleken worden, vers 7. De geleerden zijn het niet eens over dit naamlooze dier, sommigen nemen er het Romeinsche rijk voor, dat in zijn bloeitijd tien koninkrijken omvatte, Italië, Frankrijk, Spanje, Duitschland, Engeland, Rusland, Hongarije, Azië, Griekenland en Egypte, de kleine hoorn, die in de plaats kwam van de drie uitgerukte hoorns, vers 8, is dan het Turksche rijk, dat de plaats innam van Azië, Griekenland en Egypte.

Anderen houden het vierde dier voor het koninkrijk Syrië, de familie der Seleuciden, die het volk der Joden zeer wreed verdrukte zooals wij in Josephus en de geschiedenis der Maccabeën vinden. En hierin was dat rijk verschillend van alle voorafgaande, dat geen der vorige machthebbers de Joden dwong hun godsdienst te verloochenen, maar de koning van Syrië deed het en behandelde hen wreed. Hun legers en bevelhebbers waren de groote ijzeren tanden, waarmede zij het volk van God aten en verbrijzelden, en het overige van hen vertraden zij.

Men veronderstelt dan, dat de tien hoornen tien koningen waren, die achtereenvolgens over Syrië regeerden, de kleine hoorn is dan Antiochus Epifanes, de laatste der tien, die op eene of andere wijze drie der koningen verdreef, en de macht in handen kreeg. Hij was een man van groot verstand, en daarom wordt gezegd, dat hij oogen heeft als menschenoogen, hij was zeer stout en vermetel, en had een mond, groote dingen sprekende. Wij zullen hem in deze profetieën weer aantreffen.

Comments are closed.