Daniël 5:1-9

Wij vinden hier koning Belsazar eerst zeer vroolijk en dan plotseling zeer somber, en in de volheid van zijne zelfgenoegzaamheid ten einde raad. Zie, hoe hij God hoont, en hoe God hem verschrikt en let op den afloop van dezen twist, en of hij, die zijn hart tegen God verhard heeft, voorspoed heeft.

I. Zie hoe de koning God hoonde, en Hem smaadde. Hij maakte een grooten maaltijd of drinkgelag: waarschijnlijk was het een of ander plechtig jaarlijksch feest, ter eere van zijne geboorte of kroning, of ter eere van een zijner goden. Geschiedschrijvers zeggen, dat Cyrus, die nu met zijn leger Babel belegerde, van dit feest wist, en, in de veronderstelling, dat zij dan niet op hun hoede zouden zijn, somno vinoque sepulti-door wijn en slaap overmand als zij waren, maakte hij gebruik van die gelegenheid om de stad aan te vallen, -en maakte er zich zoo vrij gemakkelijk meester van. Bij deze gelegenheid noodigde Belsazar zijne duizend geweldigen uit om met hem te komen drinken. Misschien waren dat dezulken, die zich onderscheiden hadden bij de verdediging van de stad tegen de belegeraars, of vormden zij den grooten krijgsraad, met wien hij wilde beraadslagen, wat er verder gedaan moest worden, als zij naar hartelust gedronken hadden. En het moest als eene groote gunst beschouwd worden, dat hij voor hen wijn dronk, want het was de roem dier oostersche koningen zelden gezien te worden. Hij dronk wijn voor hen, want hij bereidde dit feest, evenals Ahasveros, om de heerlijkheid zijns rijks te toonen.

Op dit overdadige feestmaal hoonde hij Gods almacht en verachtte Zijne oordeelen. De stad werd nu belegerd, een machtig vijand stond voor de poorten, zijn leven en zijn koninkrijk stonden op ‘t spel. In dit alles was de hand des Heeren tegen hem, en hij werd er door vermaand tot geween en tot rouwklage en tot omgording des zaks. Gods stem was roepende in de stad zooals die van Jona te Nineve. Nog veertig dagen, of minder, en Babel zal verwoest worden. Daarom had hij, als de koning van Nineve, een vasten moeten uitroepen, maar, als een, die besloten is zich van God af te keeren, roept hij een feest uit en zie, daar is vreugde en blijdschap met runderen te dooden en schapen te kelen, vleesch te eten en wijn te drinken, alsof hij den Almachtige uitdaagde het ergste te doen dat Hij kon, Jesaja 22:12, 13.

Om te toonen, hoe weinig hij vreesde, tot overgave gedwongen te worden door gebrek aan levensmiddelen, vierde hij zoo overdadig feest. Zekerheid en zinnelijkheid zijn droeve voorteekenen van naderend verderf. Die niet gewaarschuwd willen worden door Gods oordeelen moeten er op rekenen, er door getroffen te worden.

1. Hij hoonde Gods tempel, en verachtte zijn heiligdom, vers 2. Als hij den wijn geproefd had, zeide hij, dat men de vaten voorbrengen zoude van den tempel, om daaruit te drinken. Toen hij proefde, hoe rijk en kostelijk de wijn was, zeide hij: “Het zou toch jammer zijn, als wij zulk een kostelijken wijn niet uit heilige vaten drinken”, wat als eene geestigheid werd opgevat, en om de scherts nog verder te drijven, liet men de vaten van den tempel terstond halen. Ja, het schijnt iets meer dan scherts te zijn geweest, het schijnt wel bedoeld als een goddelooze smaad voor den God van Israël. Het hart van Zijn volk was zeer gehecht aan deze heilige vaten, als blijkt uit Jeremia 27:16, 18. Hun voornaamste zorg bij hun terugkeer betrof deze, Ezra 1:7.

Nu mogen wij veronderstellen, dat zij hun naderende verlossing verwachtten, overwegende, dat de zeventig jaren van hun gevangenschap spoedig ten einde zouden zijn, en misschien hebben sommigen zich in dien geest uitgelaten, dat de vaten des heiligdoms hun binnenkort teruggegeven zouden worden, ten spijt waarvan Belsazar hier openbaar maakt, dat zij zijn eigendom zijn dat hij ze niet langer wil laten staan, maar ze bij zijn drinkgereedschap voegen en er gebruik van maken. De vroolijkheid, die heilige dingen ontheiligt en er mee spot, is inderdaad zondig en vult de maat der ongerechtigheid van de menschen met snelheid. Dat maakte Babel rijp voor den ondergang-dat geen lied hen kon voldoen dan een van de liederen Zions, Psalm 137:3, geen vaten dan de vaten des heiligdoms. Zij, die aldus met schennende hand vervreemden, wat aan God gewijd is en aan Zijn eer moeten weten, dat Hij zich niet laat bespotten.

2. Hij hoonde God zelf en verachtte zijne goddelijkheid, want zij dronken den wijn en prezen de gouden en de zilveren goden, vers 4. Zij gaven aan beelden, het werk hunner taanden en de schepselen van hun verbeelding de eer, die alleen aan den waren en levenden God toekomt. Zij prezen die met offers, die zij hun brachten of met liederen, die zij te hunner eer zongen. Toen hunne hoofden beneveld en hun harten vroolijk waren van den wijn, waren zij in de beste stemming, om de “ouden en zilveren, de houten en steenen goden te prijzen, want men zou toch denken, dat menschen, die bij hun verstand zijn, die over een nuchter en gezond verstand beschikken, niet schuldig konden zijn aan zulk eene grove ongerijmdheid, zij moesten dronken zijn, eer zij zoo dwaas konden wezen.

Dronken vereerders, die geen menschen, maar beesten zijn, zijn het meest geschikt voor den dienst der drekgoden, die geen goden maar duivels zijn. Zij dwalen van den wijn, Jesaja 28:7. Zij dronken wijn en prezen hun afgoden, alsof die het feest gegeven hadden, en de gevers waren van al het goede, dat zij hadden. Of zij prezen hunne goden onder het drinken, door op hun gezondheid te drinken, en de koning dronk wijn voor hen, vers 1, d. w. z. hij begon met op de gezondheid te drinken, eerst van dezen god en dan van dien, totdat zij op de rij af, allen eene beurt gekregen hadden, die van hout en van steen niet uitgezonderd. Onzedelijkheid en goddeloosheid, ondeugd en onheiligheid sterken elkanders handen en bevorderen elkanders belangen. De vroolijkheid der dronkenschap was eene inleiding tot afgoderij, en een dronk op de afgoden leidde weer tot nog grooter dronkenschap.

II. Ziehier, hoe God den koning verschrikte, en hem met ontzetting vervulde. Belsazar en zijne grooten zijn in het midden van hun zwelgerij, de bekers gaan met snelheid rond, en allen zijn vroolijk gestemd, en drinken misschien op den ondergang van Cyrus en zijn leger, terwijl zij het eene hoera na het andere brullen, in het vaste vertrouwen, dat het beleg spoedig opgeheven zal worden, maar het uur was gekomen, dat vervuld moest worden, wat lang geleden gezegd was van den koning van Babel, als zijne stad belegerd zou worden door de Meden en Perzen, Jesaja 21:2-4. De nacht van mijne vermaken heeft Hij mij tot beving gesteld. De vroolijkheid van dit hofbal zal verstoord worden en hun blijdschap benevelen, al is de koning zelf de gastheer van dit feest, zoodra God spreekt, zien wij hem en al zijne gasten in de uiterste ontsteltenis en het einde van hun vroolijkheid is somberheid.

1. Daar kwamen vingeren van eens menschen hand voort op de kalk van den wand, voor het aangezicht des konings, vers 5, “en deze vingers”, zeggen de rabbijnen “werden bestuurd door den engel Gabriël, die er mee schreef”. “Die goddelijke hand”, zegt een van onze rabbijnen, Dr. Lightfoot, “die voor Zijn volk de twee tafelen der wet geschreven had, schrijft nu het vonnis van Babel en Belsazar op den muur”. Hier werd geen geluid gezonden om hen te verschrikken, noch iets dat hun leven bedreigde, geen donderslag of bliksemstraal geen engel des verderfs met het zwaard, getrokken in zijne hand, alleen eene pen in de hand die op den wand schreef, tegenover den kandelaar, waar zij allen het konden zien bij het licht van hun kandelaar.

Gods geschreven woord is voldoende om de meest trotsche en stoute zondaars te verschrikken, als het Hem behaagt, die uitwerking er aan te geven. De koning zag het deel der hand, die daar schreed, maar hij zag niet wiens hand het was, wet nog schrikwekkender was. Wat zij van God zien het deel der hand, dat schrijft in het boek der schepselen en het boek der Schriften. Zie dit zijn uiterste einden Zijner wegen, Job 26:14, en kunnen dienen om ons te vervullen met eerbiedige gedachten betreffende hetgeen wij niet zien van God. Als dit de vinger Gods is, wat is dan de ontblooting van Zijn arm? En wat is Hij zelf?

2. De koning wordt terstond door schrik overmand, vers 6:Zijn glans veranderde zich, hij werd beurtelings bleek en rood, de banden zijner lendenen werden los, zoodat er geen kracht meer in hem was, zijn rug deed pijn als gewoonlijk bij grooten schrik, zijne knieen stieten tegen elkander aan, zoo hevig sidderde hij, alsof hij een espenblad was. Maar wat was het geval? Waarom was hij zoo verschrikt? Hij ziet niet, wat er geschreven is, en hoe komt het, dat hij niet denkt aan een gelukkig voorteeken van verlossing voor hem en zijn koninkrijk? Maar de zaak is, dat zijne gedachten hem verschrikten, zijne consciëntie beschuldigde hem en zeide hem, dat hij geen reden had goed nieuws van den hemel te verwachten, en dat de hand van een engel voor hem niets dan verschrikking schrijven kon. Hij, die wist, dat hij schuldig was voor Gods gericht, kwam terstond tot het besluit, dat dit eene dagvaarding was in Zijn naam, een oproep om voor Hem te verschijnen. God kan ook den zekerste spoedig opschrikken, het hart van den vermetelsten zondaar doen beven, en daar is niet meer voor noodig dan zijn eigen gedachten op hem los te laten, zij zullen spoedig den tiran spelen en hem last genoeg geven.

3. De wijzen van Babel worden terstond ontboden om te hooren of zij iets kunnen maken van dat schrift op den muur, vers 7. De koning riep met kracht, als een, die haast heeft, en wien het ernst is, om alle maaiers te laten komen, om te beproeven of zij dit schrift lezen en deszelfs uitlegging te kennen geven konden, want de koning en al zijne grooten kunnen daar geen aanspraak op maken, het ligt buiten hun terrein. De beoefening der goddelijke openbaring, zooals zij die hadden of meenden te hebben, en de kennis van de wereld der geesten waren door de heidenen beperkt tot eene kaste, en niemand anders mocht er zich mee ophouden, maar wat voor ons geschreven is door Gods vinger is leesbaar voor iedereen, ieder – die wil – kan Gods wil in de Schrift lezen. Om deze wijzen aan te sporen, hun uiterste best te doen in deze zaak en hen te prikkelen om met elkander te wedijveren in krachtsinspanning, beloofde hij, dat al wie hem eene bevredigende verklaring kon “even van dit schrift, de hoogste eerbewijzen van het hof zou ontvangen. Hij wist, waarnaar deze wijzen van beroep streefden, en wat hun aangenaam zou zijn, en daarom beloofde hij hun eene purperen kleeding en eene gouden keten, schitterende dingen in de oogen van hen, die niet beter weten. Ja, hij zou primus par regni-eerste minister, de derde heerscher in het koninkrijk zijn, het hoogst onder den koning en zijn naasten opvolger.

4. De koning wordt in zijne verwachting van hen teleurgesteld, geen van hen kan het schrift lezen, veel minder uitleggen, vers 8, wet ‘s konings ontsteltenis doet toenemen, vers 9. De zaak bevalt hem steeds minder en 0, vreest, dat zij hem kwaad voorspelt. Ook zijne geweldigen, die in zijne vroolijkheid gedeeld hadden, hebben nu deel aan zijn schrik, zij worden ook verbaasd en ten einde raad, en noch hun aantal noch de prikkel van den wijn was in staat hen staande te houden. De reden, waarom de wijzen het schrift niet konden lezen, was niet, dat het geschreven was in eene taal of in letterteekens, die hun onbekend waren, maar God verblindde hun oogen of bracht hun geest zoozeer in verwarring, dat zij het niet konden lezen, opdat de eer der uitlegging van dit geheimzinnige schrift bewaard zou blijven voor Daniël. De schrik van een ontwaakt en overtuigd geweten wordt grooter door de volslagen onmacht van alle schepselen om het gerust te stellen of voldoening te geven.

Comments are closed.