Mattheüs 25:1-13

Wat hier in het algemeen voorgesteld en verduidelijkt wordt, is het koninkrijk der hemelen, de staat van zaken onder het Evangelie, het uitwendige koninkrijk van Christus, het bestuur en de voorspoed er van. Sommige van Christus’ gelijkenissen hadden ons getoond, waaraan het nu gelijk is, zoals in hoofdstuk 13. Deze zegt ons, waaraan het gelijk zijn zal, als de verborgenheid Gods voleindigd zal zijn, en dat koninkrijk den Vader overgegeven zal worden. Door deze gelijkenis kan de rechtsbedeling van Christus’ regering in den groten dag jegens hen, die bereid zijn, en hen, die niet bereid zijn, worden voorgesteld, of wel, het koninkrijk is genomen voor de onderdanen van het koninkrijk.

De belijders van het Christendom zullen dan vergeleken worden bij deze tien maagden, en zullen evenzo onderscheiden worden. Het wordt afgebeeld door ene huwelijksplechtigheid. Het was ene gewoonte, die soms door de Joden bij zulk een gelegenheid gevolgd werd, dat de bruidegom, vergezeld van zijne vrienden laat in den nacht naar het huis van de bruid kwam, waar zij hem opwachtte temidden van hare bruidsleidster, die, op het bericht van de nadering des bruidegoms, moesten uitgaan met een lamp in de hand om hem statig en plechtig in huis te geleiden teneinde dan met grote vrolijkheid het bruiloftsfeest te vieren.

Sommigen denken, dat zij bij die gelegenheid gewoonlijk tien maagden hadden, want de Joden hebben nooit synagoge gehouden, besneden, het paasfeest gevierd of een huwelijk gesloten, of er moesten minstens tien personen bij tegenwoordig zijn. Toen Boaz Ruth huwde, had hij tien getuigen, Ruth 4:2.

 

In deze gelijkenis nu,

1. Is de bruidegom onze Heere Jezus Christus. Hij wordt aldus voorgesteld in Psalm 45, het Hooglied, en ook dikwijls in het Nieuwe Testament. Het duidt aan Zijn bijzondere en allesovertreffende liefde voor, en Zijn getrouw, onverbreekbaar verbond met, Zijne bruid, de kerk. De gelovigen zijn thans aan Christus ondertrouwd, Hosea 2:19, maar de viering, de voltrekking van het huwelijk, zal plaatshebben op den groten dag, wanneer de bruid, de vrouw des Lams, zich volkomen bereid zal hebben, Openbaring 19:7 9.

2. De maagden zijn de belijders van den Godsdienst, leden der kerk, maar hier voorgesteld als hare medegezellinnen, Psalm 45:15, gelijk elders als hare kinderen, Jesaja 54:1, haar sieraad, Jesaja 49:18. Zij, die het Lam volgen, worden maagden genoemd, Openbaring 14:4. Dit duidt hun schoonheid en reinheid aan, zij worden als een reine maagd aan Christus voorgesteld, 2 Corinthiërs 11:2. De bruidegom is een koning, zodat deze maagden erejonkvrouwen zijn, maagden zonder getal, Hooglied 6:8, maar hier worden zij gezegd tien in aantal te zijn.

3. Het ambt, of de dienst, van deze maagden bestaat in het tegemoet gaan van den bruidegom, hetgeen zowel haar geluk uitmaakt als haar plicht. Zij komen om den bruidegom te dienen, als hij komt, en intussen moeten zij op hem wachten. Zie hier dien aard van het Christendom. Als Christenen belijden wij te zijn.

a. Dienaren van Christus om Hem eer te bewijzen, Hem te vergezellen, Zijn gevolg uitmakende als den heerlijken bruidegom, Hem tot een naam en lof te zijn, inzonderheid als Hij zal komen om in Zijne heiligen te worden verheerlijkt. Wij moeten Hem volgen zoals eredienaren hun meester volgen, Johannes 12:6. Den naam op te houden en den lof te vermelden van den verhoogden Jezus, dat is ons werk.

b. Verwachters van Christus en van Zijne wederkomst. Als Christenen belijden wij niet slechts aan de verschijning van Christus te geloven en haar te verwachten, maar haar lief te hebben en er naar te verlangen, en onzen gansen wandel daarnaar in te richten. De wederkomst van Christus is het middelpunt, waarin al de lijnen van onzen Godsdienst samenkomen, en waarop geheel het Goddelijk leven betrekking heeft en er zich voortdurend naar uitstrekt.

4. Haar voornaamste zorg is om lampen, lichten, in haar handen te hebben, als zij den bruidegom begeleiden, om hem aldus eer en dienst te bewijzen. Christenen zijn kinderen des lichts. Het Evangelie is licht, en zij, die het aannemen, moeten er niet slechts zelven door verlicht worden, zij moeten ook schijnen als lichten, het voorhoudende. Filippenzen 2:15, 16.

 

Dit nu in het algemeen. Betreffende deze tien maagden nu kunnen wij opmerken:

a. Haar onderscheiden aard. met het bewijs en blijk daarvan. Haar aard of hoedanigheid was, dat vijf wijs waren, en vijf dwaas, vers 2, en de wijsheid heeft uitnemendheid boven de dwaasheid, gelijk het licht uitnemendheid heeft boven de duisternis, zo spreekt Salomo, een bevoegd beoordelaar, Prediker 2:13. Zij, die onder de mensen een zelfde belijdenis zijn toegedaan, tot een zelfde kerkgemeenschap behoren, kunnen toch in het oog van God van een zeer verschillende hoedanigheid zijn. Oprechte Christenen zijn de wijze maagden, en geveinsden zijn de dwaze maagden, gelijk zij in een andere gelijkenis voorgesteld worden als wijze en dwaze bouwlieden. Diegenen zijn waarlijk wijs of dwaas, die dit zijn ten opzichte van hun ziel. Ware Godsdienst is ware wijsheid, zonde is dwaasheid, inzonderheid de zonde der geveinsdheid, want zij zijn de grootste dwazen, die wijs zijn bij zich zelven, en zij zijn de ergste zondaren, die zich zelven veinzen rechtvaardig te zijn.

Wegens het gelijk aantal der wijzen en dwazen hebben sommigen de opmerking gemaakt welk een liefderijk decorum Christus gebruikt, alsof Hij wilde hopen, dat het aantal der ware gelovigen ongeveer gelijk zou zijn aan dat der geveinsden, of ons tenminste wilde leren het beste te hopen van hen, die den Godsdienst belijden, en aan hen te denken met ene overhelling naar de liefderijke zijde. Hoewel wij bij het beoordelen van ons zelven behoren te gedenken, dat de poort eng is en er slechts weinigen zijn, die haar vinden, moeten wij toch in het beoordelen van anderen gedenken, dat de overste leidsman onzer zaligheid vele kinderen tot de heerlijkheid leidt.

Het bewijs van deze hoedanigheid lag in de zaak zelf, waarvoor zij hadden te zorgen, hierdoor werden zij geoordeeld.

Ten eerste. Het was de dwaasheid der dwaze maagden, dat zij hare lampen namen, maar geen olie met zich namen, vers 3. Zij hadden juist olie genoeg om hare lampen voor het ogenblik brandende te houden, er ene vertoning mede te maken, alsof zij van voornemens waren den bruidegom tegemoet te gaan, maar geen fles of kruik olie hadden zij bij zich, om de lamp aan te vullen, indien de bruidegom soms vertoefde te komen.

Zo zijn de geveinsden:

1. Zij hebben geen innerlijk beginsel. Zij hebben een lamp der belijdenis in hun hand, maar hebben in hun hart niet dien voorraad van gezonde kennis, vast-ingewortelde neigingen en vastberaden voornemens, die nodig zijn om hen door den dienst en de beproevingen van den tegenwoordigen staat heen te helpen. Zij handelen onder den invloed van uitwendige drijfveren, maar zijn ontbloot van geestelijk leven, zoals een handelsman, die ene zaak begint zonder fondsen, of zoals het zaad op den steenachtigen grond, dat geen wortel kon schieten.

2. Zij hebben geen blik op, en maken gene voorziening voor, hetgeen komen zal. Zij namen lampen, om voor het ogenblik vertoning te maken, maar geen olie om later te gebruiken. Deze gedachteloosheid is het verderf van vele belijders. Alles waar zij om geven, is goed aangeschreven te staan bij hun naburen, met wie zij thans omgaan, niet om zich Christus behaaglijk te maken, voor wie zij hiernamaals zullen moeten verschijnen, alsof alles goed is, wat hun slechts voor het ogenblik dienstig is. Spreek hun van dingen, die nog niet gezien worden, en gij zult hun zijn als Lot voor zijne schoonzonen was, als jokkende. Zij maken gene voorziening voor later, zoals de mieren, noch leggen zij weg tegen het toekomende, 1 Timotheus 6:19.

Ten tweede. Het was de wijsheid der wijze maagden, dat zij olie namen in hare vaten, met hare lampen, vers 4. Zij hadden een goed inwendig beginsel, dat hare belijdenis in stand zou houden.

1. Het hart is het vat, dat wij, zo wij wijs zijn, goed voorzien zullen, want uit den goeden schat des harten moeten goede dingen voortgebracht worden, maar indien deze wortel als ene uittering is, dan zal de bloem als stof opvaren.

2. Genade is de olie, die wij in dat vat moeten hebben. In den tabernakel was er altijd een voorraad van olie tot het licht, Exodus 35:14. Ons licht moet schijnen voor de mensen in goede werken, maar dit kan niet, of kan niet van langen duur zijn, tenzij er een vast, werkzaam beginsel in het hart is van geloof in Christus en liefde tot God en onze broederen, waaruit wij moeten handelen bij alles wat wij doen in den Godsdienst, met het oog op hetgeen voor ons ligt.

Zij, die de olie in hare vaten namen, deden dit in de veronderstelling, dat de bruidegom zou vertoeven te komen. Bij het voorwaarts zien is het goed om ons op het ergste te bereiden, voorraad te verzamelen voor een langdurig beleg. Maar herinner u, dat deze olie, die de lampen brandende houdt, ontleend is aan den kandelaar, Jezus Christus, den groten en goeden Olijfboom, door de gouden pijpen der inzettingen, zoals dit is voorgesteld in het visioen van Zacharia, hoofdstuk 4:2, 3, 12, en verklaard is in Johannes 1:16: Uit Zijne volheid hebben wij allen ontvangen, ook genade voor genade.

b. Het gebrek, dat zij allen gemeen hadden gedurende het vertoeven van den bruidegom, Zij werden allen sluimerig en vielen in slaap. Merk hier op, dat de bruidegom vertoefde te komen, dat is: hij kwam niet zo spoedig als zij dachten. Wat wij beschouwen als zeker, denken wij ons allicht als heel nabij.

In den tijd der apostelen hebben velen gedacht, dat de dag des Heeren nabij was, maar het was niet zo. Naar ons begrip schijnt Hij te toeven, maar in werkelijkheid toeft Hij niet. Habakuk 2:3. Er is een goede reden voor des bruidegoms vertoeven, er zijn nog vele tussenliggende voornemens en raadsbesluiten, die volvoerd moeten worden: de uitverkorenen moeten ingezameld worden, Gods lankmoedigheid moet openbaar worden, en de lijdzaamheid der heiligen worden beproefd, de oogst der aarde moet rijpen, en evenzo ook de oogst des hemels. Maar hoewel Christus langer vertoeft dan onzen tijd, zal Hij toch niet langer vertoeven dan den rechten, den bestemden tijd.

Terwijl Hij toefde, werden zij, die op Hem wachtten, zorgeloos en vergaten wat zij te doen hadden. Zij werden allen sluimerig en vielen in slaap, alsof zij het hadden opgegeven, om op hem te wachten, want, als de Zoon des mensen komt, zal Hij nauwelijks geloof vinden, Lukas 18:8. Zij, die uit de stelligheid Zijner komst de snelheid er van hebben afgeleid, waren, als zij in hun verwachting werden teleurgesteld, allicht geneigd om nu van dit uitstel de onzekerheid er van af te leiden. De wijze maagden sluimerden, en de dwaze maagden sliepen-zo wordt dit door sommigen verklaard, maar hoe dit zij, beiden zijn in gebreke van haar plicht gebleven.

De wijze maagden hielden hare lampen brandende, maar hielden zich zelven niet wakker. Er zijn maar al te veel goede Christenen, die, als zij reeds langen tijd hun geloof hebben beleden, nalatig worden in hun toebereidselen voor Christus’ wederkomst. Zij laten af van hun zorg en verslappen in hun ijver, hun genade is niet levendig werkzaam, hun werken worden voor God niet volkomen bevonden, en hoewel alle liefde niet uit hun hart verdwenen is, hebben zij hun eerste liefde toch wel verlaten.

Het was voor de discipelen moeilijk om een uur met Christus te waken, en veel moeilijker nog om ene eeuw met Hem te waken. Ik slaap, zegt de bruid, maar mijn hart waakt. Zij werden sluimerig, en toen sliepen zij. Zo komt men van den enen trap van zorgeloosheid en nalatigheid tot den anderen. Zij, die zich toegeven in sluimering, zullen zich nauwelijks weerhouden van te slapen, vreest dus het begin van geestelijke kwijning, geeft acht op de eerste verschijnselen van ziekte.

De ouden hebben over het algemeen het sluimerig worden en slapen der maagden opgevat als haar sterven, zij allen stierven, de wijzen en de dwazen, Psalm 49:11, voor den oordeelsdag. Aldus zegt Ferus: Eer de Bruidegom komt, moeten allen slapen, dat is: sterven. Zo ook Calvijn. Maar ik geloof, dat het veeleer verstaan moet worden, zoals wij het hier verklaard hebben.

c. De verrassende oproeping tot haar gericht, om den bruidegom tegemoet te gaan, vers 6 :Te middernacht geschiedde een geroep: Ziet, de bruidegom komt.

Hoewel Christus lang vertoeft, zal Hij ten laatste toch komen, hoewel Hij langzaam schijnt te zijn, is Hij toch zeker. Zij, die uitgezien hebben naar de vertroosting Israël’s, vonden het lang, eer Hij kwam, toch is Hij in de volheid des tijds gekomen, en zo is Zijne wederkomst, hoewel lang uitgesteld, toch niet vergeten. Zijne vijanden zullen, tot hun schade, bevinden, dat lang borgen geen kwijtschelden is, en Zijne vrienden zullen bevinden, ter hunner vertroosting, dat het gezicht tot een bestemden tijd is, dat Hij het op het einde zal voortbrengen en niet liegen.

Het jaar der verlosten is vastgesteld, en het zal komen. Christus’ komst zal voor ons te middernacht zijn, als wij het minst naar Hem uitzien, en het meest geneigd zijn om rust te nemen. Zijne komst ter verlichting en vertroosting van Zijn volk heeft dikwijls plaats, als het goed, dat er mede bedoeld wordt, nog op groten afstand schijnt te zijn, en Zijne komst om af te rekenen met Zijne vijanden geschiedt, als zij den bozen dag nog op het verst wanen. Het was te middernacht, dat de eerstgeborenen van Egypte gedood werden, en Israël werd bevrijd, Exodus 12:29. Dikwijls komt de dood, als hij het minst verwacht wordt, in dezen nacht zal men uwe ziel van u afeisen, Lukas 12:20. Christus zal komen als het Hem behaagt, om Zijne vrijmacht te tonen, en Hij zal ons niet doen weten wanneer, om ons onzen plicht te leren.

Als Christus komt, moeten wij uitgaan Hem tegemoet. Als Christenen zijn wij gehouden en verplicht om den Heere Jezus overal te volgen, Hem bij al Zijne uitgangen tegemoet te gaan. Als Hij tot ons komt bij onzen dood, moeten wij uitgaan, uit het lichaam, uit de wereld, om Hem te ontmoeten met genegenheden en werkingen der ziel, geschikt voor de ontdekkingen, die wij verwachten, dat Hij dan van zich zelven geven zal. Gaat uit Hem tegemoet, is ene roepstem tot hen, die gewoonlijk toebereid zijn, om nu werkelijk gereed te wezen. Het kennisgeven van Zijne nadering, en de oproeping om Hem tegemoet te gaan, zal opwekkend, wakker schuddend, wezen, er geschiedde een geroep.

Zijn eerste komst was gans en al zonder uiterlijk gelaat, ook zeiden zij toen niet: Ziet, hier is de Christus, of ziet, Hij is daar. Hij was in de wereld, en de wereld heeft Hem niet gekend, maar Zijne wederkomst zal wèl met uiterlijk gelaat wezen, want de ganse wereld zal Hem opmerken, alle oog zal Hem zien. Er zal een geroep geschieden van den hemel, want Hij zal met een geroep nederdalen: Staat op, gij doden, en komt tot het oordeel, en ook van de aarde komt een geroep, een geroep tot de bergen en tot de steenrotsen, Openbaring 6:16.

d. De uitwerking op allen van dit geroep, vers 7: Toen stonden al die maagden op, en bereidden hare lampen, zij voorzagen ze van olie, en maakten zich in allerijl gereed om den bruidegom te ontvangen. Nu duidt dit, wat de wijze maagden betreft, op een dadelijke toebereiding voor de komst des bruidegoms.

Zelfs zij, die het best voorbereid zijn op den dood, hebben toch nog iets te doen, zich gereed te maken om in vrede bevonden te worden, 2 Petrus 3:14, doende gevonden te worden, Hoofdstuk 24:46, en niet naakt gevonden te worden, 2 Corinthiërs 5:3. Het zal een dag wezen van doorgronding en onderzoek, en het is ons nodig te bedenken, hoe wij dan gevonden zullen worden. Als wij den dag zien naderen, dan moeten wij ons met allen ernst tot ons stervenswerk begeven, ons berouw vernieuwen over de zonde, onze toestemming vernieuwen tot het verbond, en ons vaarwel aan de wereld, en onze ziel moet dan uitgaan tot God met een oprecht kinderlijk verlangen naar Hem.

In de dwaze maagden duidt het een ijdel vertrouwen aan, een bedrieglijken waan van het goede van haren toestand en haar bereid zijn voor een andere wereld. Zelfs nagebootste genade kan nog dienen om een mens bij zijn sterven een fraaien schijn te geven, zoals dit hun leven lang geweest is. De hoop van den geveinsde wordt nog tot ene vlam aangeblazen, eer zij voor goed wordt uitgeblust.

e(a). De verlegenheid, waarin de dwaze maagden zich bevonden wegens gebrek aan olie, vers 8, 9. Dit duidt aan het begrip, dat sommige geveinsden hebben van de ellende van hun toestand zelfs reeds voor hun dood, als God hun de ogen opent om hun dwaasheid in te zien, en zich zelven te zien, omkomende met een leugen in hun rechterhand. Of het kan ook haar wezenlijke ellende en rampzaligheid aanduiden na den dood en het oordeel, wanneer zij bemerken, dat hun valse, onoprechte belijdenis van den Godsdienst hun van geen het minste nut zal zijn.

Hare lampen waren uitgegaan. De lampen der geveinsden gaan dikwijls uit in dit leven, als zij, die begonnen zijn in den geest, eindigen in het vlees, en de geveinsdheid overgaat in openlijken afval, 2 Petrus 2:20. De belijdenis verdroogt, en de lof er voor gaat verloren, de hoop faalt en de vertroosting, die er uit geput werd, is weg, hoe dikwijls geschiedt het, dat de lamp der goddelozen uitgeblust wordt! Job 21:17. Toch weet menig geveinsde zijn aanzien bij de mensen op te houden, en de vertroosting, die hij uit zijne belijdenis put-hoedanig die dan ook is-tot het einde toe vast te houden, maar wat is zij, als God zijne ziel zal uittrekken? Job 27:8. Indien zijne lamp niet voor hem wordt uitgeblust, dan wordt zij toch met hem uitgeblust, Job 18:5, 6. Hij zal in smart liggen, Jesaja 50:11. Het gewin van een geveinsde belijdenis zal den mens niet volgen naar het oordeel, Hoofdstuk 7:22, 23. De lampen zijn uitgegaan, als de hoop van den geveinsde zal zijn een huis der spin, Job 8:14, en als de uitblazing der ziel, Job 11:20, gelijk Absaloms muilezel, die hem in den eik liet.

Zij wilden olie hebben om de lampen te vullen toen zij uitgingen. Zij, die het met minder dan genade denken te kunnen doen, zullen vroeg of laat het gebrek er aan toch bespeuren. Een uitwendige belijdenis kan den mens wel ver brengen, maar toch niet tot een goed einde brengen, zij kan hem in deze wereld bijlichten, maar de dampen van het dal der schaduwen des doods zullen dit licht doen uitgaan. Zij zouden zich gaarne aan de wijze maagden verplicht hebben gevoeld voor een toevoer van olie uit hare vaten: Geeft ons van uwe olie.

De dag komt, wanneer vleselijke geveinsden zich gaarne in den toestand van ware Christenen zouden bevinden. Zij, die thans het strikte en strenge van den Godsdienst haten, zullen bij hun dood en het oordeel naar de wezenlijke vertroosting er van wensen. Zij, die het leven van de rechtvaardigen niet willen leven, zouden toch wel gaarne den dood der rechtvaardigen willen sterven. De dag komt, wanneer zij, die nu met minachting neerzien op nederige berouwvolle heiligen, gaarne deel aan hen zouden willen hebben, en hen als hun beste vrienden en weldoeners zouden beschouwen, die zij thans bij de honden hunner kudde stellen. Geeft ons van uwe olie, Spreekt een goed woord voor ons, betekent dit, volgens sommiger mening, maar in den groten dag zal geen voorspraak of goed getuigenis van mensen baten, de Rechter kent ieders hart en bestaan.

Maar is het dan niet goed, dat zij er toe gebracht worden om te zeggen: Geeft ons van uwe olie? Voorzeker, maar

a. Dit verzoek was afgedwongen door de noodzakelijkheid. Diegenen zullen hiernamaals hun behoefte aan genade zien, wanneer zij hen zou behouden, die haar thans niet willen zien, nu zij hen zou heiligen en regeren.

b. Het komt te laat. God zou hun olie gegeven hebben, indien zij er intijds om hadden gevraagd, maar men kan niet meer kopen als de markt is afgelopen. Er werd haar een deel der olie van hare gezellinnen ontzegd.

Het is een treurig voorteken van ene afwijzing door God, als zij aldus door goede mensen worden afgewezen. De wijze maagden antwoordden: Geenszins. Die volstrekte weigering staat niet in het oorspronkelijke, maar is door de vertalers ingelast. De wijze maagden gaven er de voorkeur aan de reden der weigering te geven zonder de weigering, liever dan om, (gelijk velen doen) de weigering te geven zonder de reden er voor te noemen. Zij waren wel geneigd om hare naasten in hare verlegenheid bij te staan, maar wij moeten, wij kunnen, wij durven het niet doen, opdat er misschien voor ons èn voor u niet genoeg zij, men is zichzelf het naast, maar gaat liever tot de verkopers, en koopt voor uzelven.

Wie behouden en zalig wil worden, moet zelf genade hebben. Hoewel wij voordeel hebben van de gemeenschap der heiligen, en het geloof en het gebed van anderen ons thans ten goede kunnen komen, is onze heiligmaking toch volstrekt noodzakelijk voor onze zaligheid. De rechtvaardige zal door zijn geloof leven. Een iegelijk zal rekenschap van zich zelven geven, en daarom moet een iegelijk zijn eigen werk beproeven, want hij kan zich op dien dag door niemand laten vervangen. Zij, die de meeste genade hebben, hebben er toch geen over, geen te missen, al wat wij hebben, is weinig genoeg voor ons zelven om er voor God mede te verschijnen. De besten hebben nodig om aan Christus te ontlenen, maar zij hebben niets om aan anderen te lenen.

De kerk van Rome, die van goede werken droomt, die men te veel kan hebben, en van een toerekenen van de gerechtigheid der heiligen, vergeet dat het de wijsheid der wijze maagden was, te begrijpen, dat zij slechts olie genoeg hadden voor zich zelven, maar er geen hadden voor anderen. Maar let hierop: deze wijze maagden verwijten de dwaze maagden haar verzuim niet, verheffen zich ook niet op haar eigen wijze voorzorg, zij kwellen haar niet door allerlei bedenksels, die slechts tot wanhoop voeren, maar geven haar den besten raad, die in hare omstandigheden gegeven kan worden: Gaat liever tot de verkopers.

Met hen, die dwaselijk handelen in de aangelegenheden hunner ziel, moet men medelijden hebben, maar hen niet bespotten of over hen triomferen, want wie onderscheidt u? Als leraren komen bij mensen, die hun leven lang aan God niet gedacht hebben en de belangen hunner ziel hebben verwaarloosd, maar nu op hun sterfbed onder overtuiging van zonde zijn gekomen, zullen zij, omdat waar berouw nooit te laat komt, hen aanmoedigen tot berouw en bekering, hen aanmoedigen om tot God te gaan, en het met Christus eens te worden. Omdat laat berouw echter zelden waar is, doen zij slechts zoals deze wijze maagden deden, en geven hun den besten raad, dien zij in hun geval geven kunnen. Zij kunnen hun slechts zeggen wat hun te doen staat, indien het niet te laat is, maar of de deur niet gesloten is voor dat het gedaan is, weten zij niet, en het is een zeer treurige mogelijkheid.

Het is een goede raad, zo hij intijds wordt opgevolgd: Gaat tot de verkopers, en koopt voor uzelven. Zij, die genade willen hebben, moeten de middelen der genade gebruiken, Jesaja 55:1. De komst van den bruidegom, en wat het verschil in karakter tussen de wijze en de dwaze maagden tengevolge had.

f(a). Als zij nu heengingen om te kopen, kwam de bruidegom. Voor hen, die dit hun groot werk tot het laatst hebben uitgesteld, is het duizend tegen een, dat zij er geen tijd meer voor zullen hebben. Genade te verkrijgen is een werk van tijd, en kan niet in haast geschieden. Terwijl de arme ontwaakte ziel zich op het ziekbed tot berouw en gebed begeeft, in ontzettende verwarring is, weet zij nauwelijks waar te beginnen, of wat het eerst te doen, en zo aanstonds komt de dood, komt het oordeel, en het werk bleef ongedaan, en de zondaar is voor eeuwig verloren. Dit komt er van als men nog olie moet gaan kopen op het ogenblik, wanneer zij behoorde te branden in de lamp, als genade nog verkregen moet worden op het ogenblik, wanneer zij moet worden gebruikt.

1. De bruidegom kwam. Onze Heere Jezus zal op den groten dag tot Zijn volk komen als de bruidegom, Hij zal komen met heerlijkheid, in een rijk gewaad, vergezeld van Zijne vrienden. Thans, nu de bruidegom van ons is weggenomen, vasten wij, Hoofdstuk 9:15, maar dan zal er een eeuwigdurend feest zijn. Dan zal de Bruidegom Zijne bruid naar Zijn huis brengen, om te zijn waar Hij is, Johannes 17:24, en zal Hij over Zijne bruid vrolijk zijn, Jesaja 62:5.

2. Die gereed waren, gingen met hem in tot de bruiloft. Eeuwig verheerlijkt te worden is in te gaan met Christus tot het bruiloftsfeest, in Zijn onmiddellijke tegenwoordigheid te zijn, en in de innigste gemeenschap met Hem in een toestand van eeuwigdurende rust, blijdschap en overvloed. Zij, en zij alleen, zullen dan naar den hemel gaan, die nu voor den hemel bereid worden, 2 Corinthiërs 5:5. Het plotselinge van den dood en van Christus’ komen tot ons alsdan, zal onze zaligheid niet in den weg staan, indien wij er voortdurend op bereid zijn geweest.

3. De deur werd gesloten, zoals gewoonlijk geschiedt, als het gehele gezelschap bijeen is, dat toegelaten kon worden. De deur werd gesloten.

Ten eerste. Om hen te beveiligen, die binnen waren, die, thans tot pilaren in den tempel onzes Gods gemaakt zijnde, niet meer daaruit gaan, Openbaring 3:12. Adam werd in het paradijs gesteld, maar de deur werd opengelaten, en zo ging hij er weer uit, maar als de verheerlijkte heiligen in het hemelse paradijs gebracht zijn, dan zijn zij er in gesloten.

Ten tweede. Om hen buiten te sluiten, die buiten waren. De staat van heiligen en zondaren zal dan onveranderlijk vastgesteld zijn, en zij, die dan buiten zijn, zullen voor eeuwig buiten blijven. Thans is de poort eng, maar toch open, maar dan zal zij gesloten en gegrendeld wezen, en een grote kloof zal gevestigd zijn. Dit was gelijk aan het toesluiten der deur van de ark, toen Noach er in was, gelijk hij daardoor bewaard en beveiligd werd, zo zijn al de overigen voor altijd verlaten geworden.

g(d). De dwaze maagden kwamen toen het te laat was, vers 11, Daarna kwamen ook de andere maagden. Er zijn velen, die toegang tot den hemel zullen zoeken, als het te laat is, zoals Ezau, die daarna de zegening wilde beërven. God en Godsdienst zullen door dit late aanzoek verheerlijkt worden, hoewel de zondaars er niet door worden behouden. Het is voor de eer van het Heere, Heere, dat is: van vurig en dringend gebed, dat zij, die het thans minachten, er weldra de toevlucht toe zullen nemen, en dan zal het geen geteem worden genoemd.

Het valse vertrouwen der geveinsden zal hen ver brengen in hun verwachting van de zaligheid. Zij gaan naar de poort des hemels, en vragen om toegang, maar zij worden buitengesloten, zij worden opgeheven tot den hemel in den dwazen waan van de voortreffelijkheid van hun toestand, maar worden ter helle toe neergestoten.

h(e). Zij werden afgewezen, zoals Ezau, vers 12. Ik ken u niet. Het is voor ons allen zaak om den Heere te zoeken terwijl Hij te vinden is, want er komt een tijd, wanneer Hij niet gevonden zal worden. Er was een tijd, toen het: Heere, Heere, doe ons open, van goed gevolg zou zijn geweest, krachtens deze belofte: Klopt en u zal open gedaan worden, maar nu komt het te laat. Het vonnis is plechtig bevestigd met het: Voorwaar zeg Ik u, dat gelijk staat met niets minder dan een zweren in Zijn toorn: dat zij in Zijne rust niet zullen ingaan. Het duidt Zijn vast besluit aan, en zij werden er door tot zwijgen gebracht. Eindelijk: Wij hebben hier een praktische gevolgtrekking uit deze gelijkenis.

Zo waakt dan, vers 13. Wij hadden dit tevoren in hoofdstuk 24:42, en hier wordt het herhaald als de allernodigste waarschuwing. Onze grote plicht is te waken, acht te geven op de belangen onzer ziel met de uiterste zorg en naarstigheid. Wees wakker en waakzaam. Het is een goede reden voor ons waken, dat de tijd der komst onzes Heeren zeer onzeker is, wij weten den dag en de ure niet. Daarom moeten wij elke dag en ieder uur bereid zijn, geen dag van het jaar, geen uur van den dag aflaten van te waken.

Wees ten allen dage en den gansen dag, in de vreze des Heeren.

Comments are closed.