Mattheüs 25 in de Statenvertaling
Dit hoofdstuk bevat het vervolg en slot van onzes Heilands rede, die in het vorige hoofdstuk begonnen is, betreffende Zijne wederkomst en het einde der wereld. Dit was Zijne afscheidsrede ter waarschuwing, gelijk die in Johannes 14-16 was ter vertroosting der discipelen, en aan beide hadden zij behoefte in ene wereld van zoveel verzoeking en benauwdheid als deze. De toepassing van die rede was: Waakt, en zijt ook gij bereid. Nu hebben wij ter voortzetting van deze ernstige waarschuwingen, in dit hoofdstuk drie gelijkenissen, waarvan het doel hetzelfde is, namelijk ons allen op te wekken tot de uiterste zorg en naarstigheid om ons te bereiden voor Christus’ wederkomst, waarvan in al Zijne afscheidsredenen aan Zijne kerk melding wordt gemaakt, zoals in die voordat Hij stierf, Johannes 14:2, in die voor Zijne hemelvaart, Handelingen 1:11, en in die bij het afsluiten van den canon der Heilige Schrift, Openbaring 22:20. Nu is het voor ons van het uiterste belang om ons voor te bereiden op Christus’ wederkomst
I. Ten einde alsdan bereid te zijn om Hem te vergezellen, en dit wordt aangetoond in de gelijkenis der tien maagden, vers 1-13,
II. Ten einde alsdan bereid te zijn om Hem rekenschap te geven, dit wordt aangetoond in de gelijkenis van de drie dienstknechten, vers 14-30,
III. Opdat wij alsdan bereid zijn, om ons eindoordeel van Hem te horen, en dat dit dan moge wezen ten eeuwigen leven, en dit wordt aangetoond in een duidelijker beschrijving van het laatste oordeel, vers 31-46. Dat zijn dingen van ontzaglijk belang, omdat zij ons aller eeuwig wee of eeuwig welzijn betreffen.