In dit hoofdstuk hebben wij Christus’ verklaring van de zedelijke wet, die Hij niet gekomen is om te verbreken, maar te vervullen en aan te vullen door Zijn Evangelie.
I. Hier is een bewijs van het wettige van werken der noodzakelijkheid, en werken der barmhartigheid op den sabbatdag, in de eerste ter rechtvaardiging Zijner discipelen in hun arenplukken, en in het tweede van Hem zelven in Zijne genezing van een dorre hand op dien dag, vers 1-11.
II. Zijne afzondering tot gebed in het verborgen, vers 12.
III. Zijne roeping van de twaalf apostelen, vers 13-16.
IV. Zijne genezing van de scharen, die onder verschillende krankheden leden en tot Hem waren gekomen, vers 17-19.
V. De rede, die Hij hield voor Zijne discipelen en de scharen, hen onderwijzende in hun plichten jegens God en den mens, vers 28-49.