Hier is:
I. Het voorbeeld van Christus voorgesteld als een beweegreden om geduldig te zijn onder het lijden. De kracht van de bewijsvoering zullen wij recht gevoelen, wanneer wij de woorden nader in bijzonderheden beschouwen.
1. Jezus Christus zelf was gedurende Zijn leven op aarde niet gevrijwaard tegen lijden, ofschoon Hij geen eigen schuld had en alle lijden had kunnen vermijden indien Hem dat behaagd had.
2. De reden van Christus’ lijden, de reden waardoor Hij het verdiende, was de zonde der mensen. Christus heeft voor de zonden geleden. Het lijden van Christus was in waarheid straf, die straf werd geleden om een verzoening voor de zonden aan te brengen en die uit te delgen, en zij strekt zich uit tot alle zonden.
3. In het geval van het lijden onzes Heeren was het de rechtvaardige, die leed voor de onrechtvaardigen, Hij stelde zich zelven in onze plaats en droeg onze ongerechtigheden. Hij, die geen zonde kende, leed in plaats van hen, die geen rechtvaardigheid kenden.
4. De verdiensten en de volmaaktheid van Christus’ offerande waren zodanig, dat voor Hem eenmaal lijden genoeg was. De wettelijke offeranden werden dagelijks herhaald, en van jaar tot jaar, maar de offerande van Christus, eenmaal gebracht, heeft de zonde weggenomen, Hebreeën 7:27, 9:26-28, 10:10, 12, 14.
5. Het gezegende doel van het lijden onzes Heeren was ons tot God te brengen, ons met God te verzoenen, ons toegang tot den Vader te geven, ons en onze daden Gode aangenaam te maken en ons in de eeuwige heerlijkheid te brengen, Efeziërs 2:13, 18, 3:12, Hebreeën 10:21, 22.
6. De uitslag van Christus’ lijden voor Hem zelven was deze: Hij werd gedood in het vlees, in Zijn menselijke natuur, maar levendgemaakt door den Geest. En nu, indien Christus niet vrijgesteld was van lijden, waarom zouden de Christenen dat verwachten? Indien Hij leed om de zonden weg te nemen, waarom zouden wij dan niet tevreden zijn onder ons lijden, dat alleen dient tot onze verbetering en beproeving, en niet als straf? Indien Hij, de volmaakt rechtvaardige, leed, waarom zullen wij, onrechtvaardigen, dan niet lijden? Indien Hij eenmaal leed en daarna in Zijne heerlijkheid inging, zullen wij dan niet geduldig zijn onder het lijden, dat slechts voor een korten tijd is en waarna wij Hem volgen in de heerlijkheid? Indien Hij leed om ons tot God te brengen, zullen wij dan niet ons onderwerpen aan moeilijkheden, die dienen moeten om ons op te wekken in ons terugkeren tot God en in onze vervulling van onze plichten jegens Hem?
II. De apostel gaat van het voorbeeld van Christus over tot dat van de oude wereld en houdt den Joden, aan welken hij schrijft, het verschillend lot voor van hen, die Christus geloofden en Hem gehoorzaamden, zoals hij door Noach gepredikt werd, en van hen, die voortgingen in hun ongehoorzaamheid en ongeloof, met aanduiding dat de Joden onder gelijk vonnis waren. God zou niet langer geduld met hen hebben. Nu nog werd hun barmhartigheid aangeboden, zij, die dat aanbod aannamen, zonden er door gered worden, maar zij, die Christus en het Evangelie verwierpen, zouden zo zeker omkomen als de ongehoorzamen ten tijde van Noach.
1. Ter verklaring hiervan moeten wij in aanmerking nemen:
A. De prediker: Christus Jezus, die zich de zaken van Zijne gemeente en van de wereld aangetrokken heeft sedert de eerste belofte aan Adam geschied was, Genesis 3:15.. Hij ging heen, niet door plaatselijke beweging maar door bijzondere werking, gelijk meermalen van God gezegd wordt, dat Hij van plaats verandert, Genesis 11:5, Hosea 5:15, Micha 1:3. Hij ging heen en predikte, door Zijn Geest met hen worstelende en Henoch en Noach inspirerende en bekwamende om tot hen te spreken: en predikte hun. Hij predikte hun gerechtigheid, 2 Pet. 2:5.
B. De hoorders. Omdat zij nu dood en dus buiten het lichaam zijn, spreekt de apostel van hen zeer geschikt als van de geesten, die in de gevangenis zijn. Niet dat zij in de gevangenis waren toen Christus hun predikte, zoals de Latijnse overzetting en de paapse uitleggers willen.
C. De zonden van deze mensen. Zij waren ongehoorzaam, dat is: opstandelingen, onaandoenlijk en ongelovig, dat betekent het woord. Deze hun zonde werd verzwaard door het geduld en de lankmoedigheid Gods (die eens op hen wachtte, honderd twintig jaren lang, terwijl Noach de ark toebereidde en daardoor, zowel als door zijn prediking, hun zeer ernstige waarschuwing gaf van hetgeen over hen komen zou.
D. Het einde. Hun lichamen werden verdronken en hun zielen in de hel geworpen, die hier de gevangenis genoemd wordt, Mattheus 5:25, 2 Pet. 2:4, 5, maar Noach en zijn gezin, dat geloofde en gehoorzaam was, werd behouden in de ark.
2. Hieruit leren wij:
A. Dat God nauwkeurig rekening houdt met al de middelen en voordelen, welke de mensen van alle eeuwen hebben voor de redding hunner zielen. Het wordt ons hier van de oude wereld gemeld, dat Christus haar Zijn hulp aanbood, Zijn Geest zond, door de prediking van Noach hen deed waarschuwen, en lang op hun tot-inkeer-komen wachtte.
B. Ofschoon de lankmoedigheid Gods lang op de zondaren wacht, komt er ten laatste een einde aan, het is beneden de majesteit Gods om altijd tevergeefs op den mens te wachten.
C. De geesten van ongehoorzame zondaren, zodra zij het lichaam verlaten hebben, worden verwezen naar de gevangenis, de hel, waaruit geen verlossing meer is.
D. De weg van de meerderheid is niet de beste, de wijste, of de veiligste. Het is beter met acht in de ark te gaan dan met acht miljoen te verdrinken in den vloed en verdoemd te worden in de hel.