V. De apostel besluit zijn redenering met een waarschuwing, een vermaning en een bestraffing.
1. Een waarschuwing tegen den omgang met mensen van losbandig leven en beginselen, als zeer gevaarlijk. Dwaalt niet, zegt hij, kwade samensprekingen bederven goede zeden, vers 32. Waarschijnlijk waren sommigen van hen, die zeiden dat er geen opstanding der doden is, mensen van losse zeden, en trachtten zij hun verderfelijke levenswijze te verdedigen door die slechte stelling, terwijl ze de uitspraak: Laat ons eten en drinken, want morgen sterven wij, gedurig in den mond hadden.
Nu stemt de apostel toe dat die stelregel zeer juist is, wanneer er geen toekomst bestaat. Maar nu hun beginsel weerlegd te hebben, waarschuwt hij de Corinthiërs thans hoe gevaarlijk de omgang met zulke mensen zou blijken te zijn. Hij zegt hun dat zij zeer waarschijnlijk daardoor verdorven zullen worden en hun levenswandel zullen gaan delen, wanneer zij hun verkeerde beginsel toelaten. Slecht gezelschap en slechte gesprekken zullen gemakkelijk slechte mensen maken. Zij, die hun onschuld bewaren willen, moeten goed gezelschap nemen. Dwaling en ondeugd zijn besmettelijk, en willen wij besmetting ontgaan dan moeten wij hen vermijden die de ziekte hebben. Die met de wijzen omgaat, zal wijs worden, maar die der zotten metgezel is, zal verbroken worden, Spreuken 13:20.
2. Ene vermaning om hun zonden af te breken en op te waken ten einde een heiliger en rechtvaardiger leven te leiden, vers 34. Waakt op rechtvaardiglijk en zondigt niet, eknêpsate dikaioos, of zondigt niet meer. Wekt uzelven op, breekt uw zonden af door berouw, staat af van en verlaat elke verkeerden weg, herstelt wat verkeerd is, en begeeft u niet, door slordigheid en onwetendheid, in zulke omgang en zulke beginselen, die uw Christelijke hoop verzwakken en uw wandel verderven.
Ongeloof in een leven na dit leven vernietigt alle deugd en godsvrucht. Maar de beste vordering, die de waarheid maken kan, is aflaten van de zonde en ons zelven in allen ernst te begeven tot het beoefenen der godzaligheid. Indien er een opstanding en een toekomstig leven bestaan, moeten wij leven en handelen als mensen, die daarin geloven, en ons niet overgeven aan zulke ijdele en dwaze redeneringen, welke onze zeden verderven en ons loszinnig en bandeloos van levenswijs maken.
3. Een verwijt, en wel een zeer scherp verwijt, althans voor sommigen hunner: Sommigen hebben de kennis van God niet, ik zeg het u tot schaamte. Het is beschamend voor Christenen de kennis van God niet te hebben. De Christelijke godsdienst geeft ons de beste mededelingen omtrent God, Zijn natuur, genade en bestuur. Zij, die dezen godsdienst belijden, moeten het zich zelven wijten indien ze zonder de kennis van God blijven, want dat is de schuld van hun eigen slordigheid en geringachting van God, indien ze omtrent Hem onwetend blijven. En het is niet de grootste schande voor een Christen God gering te achten, en zo jammerlijk onwetend te zijn omtrent dingen, die Hem zo van nabij betreffen?
Merk op: Het is het gemis van de kennis van God, dat leidt tot de ontkenning van opstanding en toekomstig leven. Zij, die God kennen, weten dat Hij Zijn getrouwe dienaren niet zal verlaten, noch hen doen blootstaan aan zulke moeiten en lijden, zonder enige beloning of vergoeding. Zij weten dat Hij niet ontrouw en onvriendelijk is, en niet vergeet hun arbeid en geduld, hun trouwe diensten en gewillig lijden, en hen niet vergeefs laat arbeiden. Maar ik geloof dat deze uitdrukking nog ernstiger bedoeling heeft, er waren godloochenende mensen onder hen, die nauwelijks het bestaan van God erkenden als van iemand, die enige betrekking met of wetenschap had van menselijke zaken. Dat was inderdaad schande voor een Christelijke gemeente. Werkelijk ligt Godloochening ten grondslag aan het ongeloof aan een toekomstig leven.
Zij, die een God en een voorzienigheid erkennen en opmerken hoe verschillend het lot in dit leven is, en hoe het den besten mensen dikwijls het slechtst gaat, kunnen moeilijk twijfelen aan een toekomstigen staat, waarin alle dingen tot hun recht zullen komen.