1 Corinthiërs 15:20-34, deel III

III. Hij gewaagt van de opstanding in het geval van hen, die voor de doden gedoopt werden, vers 29. Anders, wat zullen zij doen, die voor de doden gedoopt worden, indien de doden ganselijk niet opgewekt worden? waarom worden zij voor de doden ook gedoopt? Wat zullen zij doen indien de doden niet opgewekt worden? Wat hebben zij te doen? Hoe ijdel een ding is hun doop dan geweest! Moeten zij er bij blijven, of er afstand van doen? Waarom zijn zij voor de doden gedoopt, indien de doden niet opgewekt worden? huper toon nekroon. Maar wat is de doop voor de doden?

Ten einde de redenering van den apostel te begrijpen is het nodig te weten, of het een redenering alleen ad hominem, of adrem is, dat wil zeggen, of hij over de zaak in het algemeen oordeelt, dan wel over bepaalde personen, die voor de doden gedoopt waren. Maar wie zal deze zeer duistere plaats uitleggen, welke uit slechts drie woorden bestaat, maar waaruit de uitleggers zeker drie maal drie, en meer, betekenissen gevonden hebben! Men is het niet eens over wat door dopen bedoeld wordt, of dat in den eigenlijken dan wel in figuurlijken zin genomen moet worden, en indien in eigenlijken zin, of daarmee de Christelijke doop dan wel enige andere reiniging bedoeld wordt. En even weinig is men het eens wie de doden zijn, of in welken zin het voorzetsel huper moet opgevat worden.

Sommigen verstaan er den dood van onzen Zaligmaker zelf door. Waarom zouden mensen gedoopt worden in den naam van een doden Verlosser, die onder de doden gebleven is, indien de doden niet opstaan? Maar het zou naar mijn gevoelen, een geheel afzonderlijk geval zijn om met hoi nekroi niet meer dan een dode te bedoelen, die betekenis heeft deze uitdrukking nergens elders. En de woorden hoi baptizomeno (de gedoopten) bedoelen duidelijk naar het schijnt, enige bepaalde personen, niet de Christenen in het algemeen, dat evenwel de betekenis moest zijn indien hoi nekroi (de dode) van onzen Zaligmaker moest verstaan worden.

Sommigen passen de uitspraak op de martelaars toe. Waarom ondergaan zij het martelaarschap voor hun godsdienst? Dat werd soms door de ouden een bloeddoop genoemd, en ook door onzen Zaligmaker zelf als een doop aangewezen, Mattheus 20:22, Lukas 12:50. Maar in welk opzicht kan van de martelaars gezegd worden dat zij, door voor hun geloof te sterven voor de doden gedoopt werden? Sommigen verstaan het van een toen in zwang zijnd gebruik, naar getuigenis der ouden, volgens hetwelk onder de Christenen van den eersten tijd, sommigen zich lieten dopen in naam en plaats van leerlingen, die ongedoopt wegstierven. Maar dit getuigt van zo grof bijgeloof, dat, indien deze gewoonte reeds zo vroeg in de kerk bestaan had, de apostel haar zeker niet zou vermeld hebben zonder haar af te keuren.

Sommigen verstaan er onder een doop over de doden, dat, naar zij zeggen, een gewoonte van de vroegste tijden was, waardoor de hoop op de opstanding werd te kennen gegeven. Deze bedoeling zou in des apostels redenering passen, maar het blijkt nergens dat het in zijn dagen de gewoonte was. Anderen verstaan het van hen, die gedoopt werden om de zaak van de martelaren, dat is bij gelegenheid van hun martelaarschap, daartoe gebracht door de standvastigheid, waarmee zij in den dood gingen. Sommigen werden zonder twijfel tot het Christendom bekeerd door het zien daarvan, en het zou vergeefs geweest zijn voor hen, die daardoor Christenen werden, indien de martelaren’ door ter wille van hun belijdenis het leven te geven, geheel vernietigd werden en niet herleven zouden.

Maar, naar alle waarschijnlijkheid had de gemeente te Corinthe toen nog niet veel vervolging ondergaan, en waren er dus niet veel gevallen van martelaarschap onder hen voorgekomen, zodat er niet veel bekeerlingen konden gemaakt zijn door de standvastigheid en kalmte, welke de martelaren betoonden. Neem daarbij in aanmerking dat de uitdrukking hoi nekroi veel te algemeen schijnt te zijn om alleen de gestorven martelaren te bedoelen.

De uitlegging, die mij de eenvoudigste en het meest passend bij de redenering voorkomt, is dat hoi nekroi doelt op sommigen onder de Corinthiërs, die door Gods hand weggenomen waren. Wij lezen dat velen hunner zwak en ziek waren en velen sliepen, Hoofdstuk 11:30, als gevolg van hun wangedrag bij des Heeren avondmaal. Deze bezoeking kan sommigen voor het Christendom verschrikt gemaakt hebben, gelijk de stokbewaarder verschrikte door de wonderdadige aardbeving, Handelingen 16:29, 30, enz. Mensen, naar aanleiding daarvan gedoopt, konden gezegd worden gedoopt te zijn voor de doden, dat is, door hun toedoen. En hoi baptizomenoi (de gedoopten) en hoi nekroi (de doden) slaan op elkaar, en bij deze onderstelling konden de Corinthiërs de bedoeling des apostels niet misverstaan.

“Nu,’, zegt hij, “wat zullen zij doen en waarom werden zij gedoopt, indien de doden niet opstaan?” Gij hebt algemeen de overtuiging, dat deze mensen recht gehandeld en bij die gelegenheid verstandig gedaan hebben, maar waarom, indien de doden niet opgewekt worden, en zij wellicht hun dood verhaast hebben, door een ijverig God tot ijver te verwekken zonder hoop hiernamaals? Maar hetzij het een of ander door den apostel bedoeld is, zonder twijfel was zijn redenering voor de Corinthiërs verstaanbaar en aannemelijk. En wat hij volgen laat is ook voor ons duidelijk.

Comments are closed.