1 Corinthiërs 15:20-34, deel I

In deze afdeling stelt de apostel in het licht de waarheid van de opstanding der doden, de heilige doden, de gestorvenen in Christus. Hij grondt die:

I. Op de opstanding van Christus.

1. Omdat Hij inderdaad is de eersteling dergenen, die ontslapen zijn, vers 20. Hij zelf is waarlijk opgewekt, en Hij is opgewekt geheel in deze hoedanigheid, als de eersteling van degenen, die in Hem ontslapen zijn. Indien Hij waarlijk opgewekt is, dan is in Zijne opstanding een waarborg gegeven dat de doden opgewekt zullen worden, evengoed als het offeren en aannemen van het offer der eerste vruchten een waarborg was, dat de gehele oogst der Joden zou gezegend worden. Het gehele deeg was geheiligd door de wijding der eerstelingen, Romeinen 11:16, en het gehele lichaam van Christus, allen die door het geloof met Hem verenigd zijn, worden door Zijne opwekking verzekerd van de hun.

Zoals Hij is opgestaan zullen zij opstaan, juist zoals het deeg heilig is, omdat de eerste vruchten heilig zijn. Hij is niet bloot voor zich zelven opgestaan, maar als hoofd van het lichaam, de gemeente, en God zal degenen, die ontslapen zijn in Hem, weder brengen met Hem, 1 Thessalonicenzen 4:14. Christus’ opwekking is het bewijs en onderpand van de onze, indien wij Zijn ware gelovigen zijn, omdat Hij is opgestaan, zullen wij opstaan. Wij zijn een deel van het geheiligde deeg, en zullen deelhebben aan de aanneming en zegen den eersteling geschonken. Dit is de eerste bewijsgrond van den apostel om die waarheid te bevestigen. En:

2. Hij licht het toe door een vergelijking van den eersten met den tweeden Adam. Want, gelijk door een mens de dood kwam, zo is het vanzelfsprekend dat ook door een mens de vrijmaking uit den dood komen zou, of, wat hetzelfde is, de opstanding, vers 21. En dus gelijk zij allen in Adam sterven, alzo zullen zij ook in Christus allen levend gemaakt worden, gelijk allen door de zonde van den eersten Adam sterflijk gemaakt werden, omdat ze van hem allen de zondige natuur erfden, alzo zullen door de verdienste en opstanding van Christus, allen, die deelgenoten gemaakt zijn van Zijn Geest en Zijn geestelijke natuur, met Hem herleven en onsterfelijk worden.

Allen, die sterven, sterven door de zonde van Adam, allen, die opstaan in den zin door den apostel bedoeld, staan op door de verdienste en macht van Christus. Maar de bedoeling is niet, dat gelijk alle mensen in Adam sterven, alzo ook alle mensen, zonder uitzondering, door Christus levend gemaakt worden, want de gang van des apostels redenering strijdt tegen deze algemene opvatting. Christus verrees als de eersteling, daarom zullen allen, die van Christus zijn, vers 23, ook verrijzen. Hieruit volgt nog niet dat alle mensen, zonder uitzondering, ook zullen verrijzen, er volgt alleen uit, dat allen, die zo opstaan, het doen door kracht van Christus’ opstanding, en zo is hun opstanding te danken aan den mens Jezus Christus, gelijk de sterflijkheid van de mensheid te wijten was aan den mens Adam. En zo kwam door den mens de dood, en door den mens de verlossing.

Het betaamde der goddelijke wijsheid dat, gelijk de eerste Adam zijn nakomelingschap ongelukkig maakte door zijne zonde, de tweede Adam Zijn zaad zou verheffen tot heerlijke onsterflijkheid.

3. Alvorens van deze redenering af te stappen, merkt hij aan, dat er volgorde in de opstanding zijn zal. Hoe dat nauwkeurig zijn zal, wordt ons nergens meegedeeld, maar hier in het algemeen dat er volgorde zijn zal. Mogelijk zullen eerst opstaan zij, die den hoogsten rang bekleedden, de uitnemendste diensten bewezen hebben, de zwaarste vervolgingen of den wreedsten dood om Christus’ wil geleden hebben.

Hier wordt alleen gezegd dat de eersteling het eerst opstond, en daarna allen die van Christus zijn, in Zijne toekomst. Niet omdat de opstanding van Christus in werkelijkheid aan de opstanding der zijnen moest voorafgaan, maar zij moest den grond daarvoor leggen, zo was het niet noodzakelijk dat zij, die verwijderd van Jeruzalem woonden, daarheen moesten gaan en de eerstelingen offeren alvorens ze het gehele deeg voor heilig konden houden, maar zij moesten de eersteling afzonderlijk houden voor dat doel, tot zij ze konden offeren, hetgeen geschieden kon te allen tijde tussen Pinksteren en het feest der toewijding, Numeri 26:2.

De offerande van de eerstelingen maakte het deeg heilig, en het deeg werd door die offerande geheiligd ofschoon ze niet gebracht werd voordat de oogst was binnengehaald, indien ze maar met dat doel afgezonderd en later gebracht werden. Zo moest de opwekking van Christus naar haar natuur, aan die van Zijne heiligen voorafgaan, ofschoon sommigen hunner in tijdsorde voor Hem konden verrijzen. Alleen omdat Hij opstond, stonden zij op. Zij, die van Christus zijn, moeten opstaan uit kracht van hun eenheid met Hem.

Comments are closed.