De apostel gaat voort de liefde aan te bevelen en aan te tonen hoe verre zij te verkiezen is boven de gaven, waarop de Corinthiërs zich zo gaarne verhovaardigden, tot groot nadeel, ja tot uitdoving, der liefde. Hij wijst op:
I. Haar langeren duur en voortbestaan. De liefde vergaat nimmermeer. Zij is een voortdurende en onophoudelijke genade, bestaande tot in eeuwigheid, terwijl de buitengewone gaven, waaraan de Corinthiërs zoveel waarde hechtten, van korten duur waren. Zij dienden alleen om de kerk op aarde te grondvesten, en dat slechts voor een tijd, niet zolang de wereld zou bestaan, maar in den hemel zouden ze alle opgehouden hebben, want die is de eigenlijke zetel, het element der liefde. Profetieën zullen teniet gedaan worden, dat is, hetzij de voorzegging van toekomende dingen, (hetgeen de gewone betekenis is) of de uitlegging der Schrift door onmiddellijke ingeving. Talen zullen ophouden, dat is de wonderdadige macht van talen te spreken zonder ze geleerd te hebben. Er zal in den hemel slechts ene taal zijn. In de streken van volmaakte rust is geen verwarring van talen. Kennis zal teniet gedaan worden. Niet zo, dat in den staat der volmaaktheid hierboven de heilige en zalige zielen onkundig en onwetend zullen zijn, het zou een zeer armzalig geluk zijn, dat bestaanbaar was met de grootste onwetendheid. De apostel spreekt duidelijk van wonderdadige gaven, en dus van kennis, die buiten den gewonen weg verkregen werd, zie Hoofdstuk 14:6, de kennis van verborgenheden, bovennatuurlijk meegedeeld. Zulke kennis zou teniet gedaan worden. Sommigen echter verstaan dit van de gewone kennis, verkregen door onderwijs en onderricht. Deze wijze van kennis verkrijgen zal teniet gedaan worden, ofschoon de eens verkregen kennis niet verloren gaat. Maar het is duidelijk, dat de apostel hier spreekt van de voortreffelijkheid der liefde boven de bovennatuurlijke gaven. En die heeft meer waarde omdat zij duurzamer is, zij zal er zijn wanneer de andere niet meer meer bestaan, zij zal den hemel binnengaan waar de andere niet kunnen komen, omdat ze daar van geen nut zouden zijn, ofschoon, in zekeren zin, ook onze gewone kennis kan gezegd worden in den hemel op te houden door de grote verbetering, die ze daar ondergaan zal. Het licht van een kaars wordt geheel en al verduisterd door de zon, schijnende in haar kracht.
II. Hij toont aan dat al deze gaven alleen in een staat van onvolmaaktheid gegeven zijn. Want wij kennen ten dele en wij profeteren ten dele, vers 9. Onze beste kennis en onze grootste bekwaamheden zijn thans gelijk onzen gehelen toestand, bekrompen en tijdelijk. Zelfs de kennis, die zij door ingeving hadden, was ten dele. Hoe weinig aangaande God en de onzichtbare wereld was zelfs door de apostelen en de geïnspireerde mensen gekend! Hoeveel komen de overigen bij hen tekort! Maar deze gaven waren berekend naar den tegenwoordigen onvolmaakten staat van de kerk, waardevol in zich zelve, doch niet te vergelijken met de liefde, want zij zouden verdwijnen met de onvolmaaktheden van de kerk, ja zelfs veel vroeger, terwijl de liefde bestemd was om eeuwig te duren.
III. Hij neemt daaruit aanleiding om aan te tonen in hoeveel beter toestand de kerk hiernamaals zal zijn dan ze nu is. Een staat van volmaaktheid is in zicht, vers 10. Wanneer het volmaakte zal gekomen zijn, dan zal hetgeen ten dele is, teniet gedaan worden. Wanneer het doel bereikt is, houden de middelen natuurlijk op te bestaan. Daar zal geen behoefte meer zijn aan talen, en profetieën en geïnspireerde kennis, in het toekomende leven, want dan zal de kerk in een staat van volmaaktheid verkeren zowel wat kennis als heiligheid aan- gaat. God zal dan geheel duidelijk gekend worden, door intuïtie en zo volkomen als voor verheerlijkte geesten mogelijk is, niet zo omsluierd en gedeeltelijk als hier. Het onderscheid tussen deze beide toestanden is hier in twee bijzonderheden aangegeven.
1. De tegenwoordige toestand is een toestand van kindsheid, de toekomende een van volwassenheid. Toen ik een kind was sprak ik als een kind, (dat is, volgens sommigen: in talen) was ik gezind als een kind (ephronoon, dat is: ik profeteerde, ik werd in de geheimenissen van het koninkrijk der hemelen onderwezen op zulk een buitengewone wijze dat daaruit bleek dat ik nog kind was): ik overlegde, elogizomên, of redeneerde, als een kind, maar wanneer ik een man geworden ben, zo heb ik teniet gedaan hetgeen eens kinds was. Dat is het onderscheid tussen hemel en aarde. Welke bekrompen inzichten, welke verwarde en onduidelijke voorstellingen van de dingen, hebben kinderen in vergelijking met volwassenen! En hoe natuurlijk verachten en verwerpen mensen, wier rede is gerijpt en ontwikkeld geworden, hun kinderlijke gedachten, zetten die op zij en hechten er geen waarde meer aan. Zo zullen wij oordelen over onze meest-gewaardeerde gaven en bekwaamheden, wanneer wij in den hemel komen. Wij zullen verachting gevoelen voor de kinderlijke dwaasheid, waarmee wij op die dingen trots geweest zijn, zodra we zijn opgegroeid tot mannen in Christus.
2. De dingen zijn thans alle duister en verward, in vergelijking met hetgeen ze hiernamaals zijn zullen. Want wij zien nu door een spiegel in een duistere rede (in een raadsel ainigmati) maar alsdan zullen wij zien aangezicht tot aangezicht, nu ken ik ten dele maar alsdan zal ik kennen gelijk ook ik gekend ben. Wij kunnen nu de dingen slechts onderscheiden op groten afstand, als door een telescoop, en in wolken en donkerheid gehuld, maar dan zullen wij de dingen kennen dichtbij en duidelijk, klaar voor onze ogen, en onze kennis zal vrij zijn van alle duisternis en dwaling. God zal worden gezien aangezicht tot aangezicht, en wij zullen Hem kennen gelijk wij door Hem gekend worden, niet zo volkomen, maar in zeker opzicht op dezelfde wijze. Hij kent ons door het bloot aanschouwen, Hij richt zijn oog op ons en kent en doorgrondt ons door en door. Wij zullen de ogen op Hem vestigen en Hem zien gelijk Hij is, 1 Johannes 3:2. Wij zullen kennen gelijk wij gekend zijn, ingaan in al de geheimen der goddelijke liefde en genade. O heerlijke verandering! Uit de duisternis in het licht over te gaan, uit de wolken in den helderen zonneschijn van het aangezicht onzes Zaligmakers, en in Gods eigen licht het licht te zien! Psalm 36:10. Alleen het licht des hemels zal alle wolken en donkerheid van Gods aangezicht verdrijven. In deze wereld zijn we op zijn best in de schemering, daar zal het eeuwig en volkomen dag zijn.
IV. Om de uitnemendheid der liefde te doen uitkomen, verheft hij haar niet alleen boven alle gaven, maar ook boven andere genaden: hoop en liefde, vers 13. En nu blijft geloof, hoop en liefde, deze drie, doch de meeste van deze is de liefde. Ware genade is veel voortreffelijker dan enige geestelijke gave, welke ook, en geloof, hoop en liefde zijn de drie voornaamste genaden, waarvan de liefde de eerste is, omdat zij het doel is en de beide andere slechts middelen zijn. Zij is de goddelijke natuur, de zaligheid der ziel, haar heerlijke rust in God, en de heilige blijdschap van alle heiligen. Zij zal in eeuwigheid werkzaam zijn, wanneer geloof en hoop niet meer zijn zullen. Het geloof vestigt zich op de goddelijke openbaring en stemt haar toe, de hoop houdt zich vast aan de toekomstige zaligheid en wacht daar op, en in den hemel wordt het geloof veranderd in aanschouwen, en de hoop in voldoening. Er is geen reden meer om te geloven en te hopen, wanneer we zien en genieten. Maar de liefde richt zich op de goddelijke volmaaktheden zelf, en op het beeld Gods in Zijne schepselen en onze wederkerige betrekking beiden tot God en tot hen. Deze zullen in de toekomende wereld alle glansen in de meest heerlijke schittering, en daar zal de liefde volmaakt zijn, daar zullen wij God volkomen liefhebben, omdat Hij ons boven alles beminnelijk zal zijn, en onze harten zullen tintelen bij het zien van Hem en gloeien van eeuwige toewijding. En daar zullen wij volkomen elkaar liefhebben, wanneer alle heiligen elkaar zullen ontmoeten, want alleen heiligen zijn daar en wel volmaakte heiligen. Heerlijke toestand! Hoe overtreft ge al wat hier beneden is! O beminnelijke en heerlijke genade der liefde! Hoe overtreft gij de schoonste gave, want in u schitteren alle genaden en gij zijt de eeuwige samenvatting van die alle. Wanneer geloof en hoop niet meer zijn, zult gij voor altijd met de helderste vlam branden! Zij naderen het dichtst dezen hemelsen toestand van volmaaktheid, wier harten het meest vervuld zijn met dit hemelse beginsel en van de innigste liefde branden. Zij is rechtstreeks van God gekomen en de heerlijkste uitdrukking van Zijn wezen. Want God is liefde, 1 Johannes 4:8, 16. En waar God gezien wordt gelijk Hij is, van aangezicht tot aangezicht, daar heeft de liefde haar toppunt bereikt, – daar, en daar alleen is zij volmaakt.