1 Corinthiërs 13:1-3

Hier toont de apostel aan welke de uitnemender weg is, dien hij bedoelde en op het oog had aan het eind van het vorige hoofdstuk, namelijk de liefde, agapê, niet die liefde, welke gewoonlijk bedoeld wordt als men dit woord gebruikt en die niet veel meer is dan het geven van aalmoezen, maar liefde in de rijkste en verste betekenis van het woord, ware liefde tot God en de mensen, een liefdevolle genegenheid des geestes jegens onze mede-Christenen, voortspruitende uit oprechte en vurige overgave aan God.

Dit levende beginsel van alle plichten en gehoorzaamheid is de uitnemender weg, waarvan de apostel spreekt, verre boven alle gaven te verkiezen. Ja, zonder deze zijn de schitterendste gaven niets, komen ons niet ten goede en worden door God niet geacht.

Hij onderscheidt:

1. De gave der talen.

Al ware het dat ik de talen der mensen en engelen sprak, en de liefde niet had, zo ware ik een klinkend metaal of luidende schel geworden, vers 1. Indien iemand al de talen der wereld spreken kon, en dat met de grootste nauwkeurigheid, beschaafd en vloeiend, indien hij kon spreken als een engel, en hij had de liefde niet, dan zou het alles zinledig rumoer zijn, wanluidend en nutteloos geklank, zonder voordeel of verkwikking. Wij worden niet behouden en doen anderen geen nut door vrijmoedig, schoon en geleerd over de dingen Gods te spreken, indien we ontbloot zijn van heilige liefde. Het liefhebbend hart, niet de vlugge tong, is aangenaam voor God. De apostel noemt eerst deze gave, omdat de Corinthiërs, naar het schijnt, daarop zich het meest verhovaardigden met verachting van hun broederen.

2. Profetie, het verstand van alle geheimenissen en alle kennis.

Zonder de liefde is deze niets, vers 2. Indien iemand het helderste inzicht had in de profetieën en schaduwen des Ouden Verbonds, de nauwkeurigste kennis van de Christelijke leerstellingen, ja zelfs, door ingeving, door onfeilbare mededeling en verlichting des Geestes, zonder de liefde zou hij niets zijn, dat alles zou hem geen nut doen. Een helder en diepzinnig hoofd heeft geen waarde zonder een welwillend en liefhebbend hart. God hecht niet aan onze grote kennis, maar aan trouwe en hartelijke toewijding en liefde.

3. Geloof dat wonderen verricht, het geloof in wonderen of het geloof, waardoor zij die het bezaten instaat waren wonderen te doen.

Indien ik al het geloof had (de hoogste mate van deze soort van geloof) zodat ik bergen verzette (tot hen zeggen: Gaat heen in het midden der zee, en door hen gehoorzaamd werd, Markus 11:23) en de liefde niet had, zo ware ik niets. Het grootste wonderdoende geloof, voor hetwelk in zekeren zin niets onmogelijk is, in zichzelf zonder de liefde is het niets. Bergen verzetten is in de schatting der mensen iets zeer belangrijks, maar in Gods oog is een sprank liefde van veel groter waarde dan al het geloof van de gehele wereld van dien aard. Men kan veel wonderen verricht hebben in den naam van Christus, en toch door Hem verloochend worden en het bevel krijgen als werkers der ongerechtigheid van Hem te gaan, Mattheus 7:22, 23. Zaligmakend geloof gaat altijd met liefde gepaard, wonderdoend geloof kan zonder liefde bestaan.

4. De uiterlijke daden der liefde.

Het uitdelen van al mijn goederen tot onderhoud der armen, vers 3. Indien iemand op die wijze alles geeft wat hij heeft, en hij heeft de liefde niet, dan zal het hem geen nut doen. Er kan een open en milde hand zijn zonder vrijgevig en liefderijk hart. De uiterlijke daad van weldadigheid kan uit een zeer slecht beginsel voortkomen. IJdele roemzucht of hoogmoedig tentoonstellen van verdiensten kunnen iemand, die de ware liefde tot God en den naasten mist, op die wijze tot grote uitgaven leiden. Ons weldoen aan anderen zal ons geen nut doen, indien het niet op de rechte wijze geschiedt, namelijk uit het beginsel van toewijding en liefde, liefde tot God en welwillendheid voor de mensen. Zo wij de liefde buiten onzen godsdienst houden, zullen de kostelijkste diensten ons niet helpen. Zo wij geven al wat wij hebben, maar Gode ons hart onthouden, zal het ons geen voordeel brengen.

5. Zelfs het lijden, en dat wel van de zwaarste soort.

Al ware het dat ik mijn lichaam overgaf opdat ik verbrand zou worden, en had de liefde niet, zo zou het mij geen nuttigheid geven, vers 3. Indien we ons leven opofferden voor de zaak des Evangelies, en verbrand werden om onze handhaving van de waarheid, het zou ons geen baat geven zonder de liefde, zonder dat we tot deze zelfopoffering gedrongen werden door ware toewijding aan God en oprechte liefde voor Zijne gemeente en Zijn volk, en welwillendheid voor het mensdom. De uitwendige daad kan zeer schoon zijn, terwijl het onzichtbaar beginsel zeer slecht is.

Sommigen hebben zich in het vuur geworpen ten einde daardoor een naam en roem onder de mensen te verkrijgen. Het is mogelijk, dat hetzelfde beginsel sommigen opgewonden heeft tot genoeg beslistheid om voor den godsdienst te sterven, die nooit van harte er in geloofd en hem omhelsd hadden. Maar het verdedigen van den godsdienst ten koste van ons leven zal ons niets baten indien wij zijne macht niet gevoelen, en de ware liefde is het hart en de ziel van den godsdienst. Indien wij niets van haar heilig vuur in ons gevoelen, zal het ons niet helpen dat we ons zelven tot as laten verbranden, voor de waarheid. Het grievendst lijden en de kostbaarste offers bevelen ons niet bij God aan, indien we onze broederen niet liefhebben, ook al gaven we onze lichamen om verbrand te worden, het helpt ons niet.

Maar langs hoe vreemd een weg menen dan zij zich Gode aan te bevelen, die dat denken te doen door anderen te verbranden, door moord en doodslag, door het pijnigen hunner mede-Christenen, of door hen op allerlei wijs te kwellen! Mijn ziel! kom niet in hun raad! Zo ik reeds geen hoop kan hebben door God aangenomen te worden, indien ik mijn eigen lichaam overgeef om verbrand te worden, terwijl ik de liefde niet heb, hoe kan ik dan daarop hopen door het verbranden of mishandelen van anderen in openbare tegenspraak met de liefde!

Comments are closed.