1 Corinthiërs 1:17-31

Wij hebben hier:

I. De wijze, waarop Paulus het Evangelie en het kruis van Christus predikte: Niet met wijsheid van woorden, vers 17, niet in bewegelijke woorden der menselijke wijsheid, 2:4, den bloesem van redenaarskunst of de nauwkeurigheid van wijsgerige taal, waarop de Grieken zich zo verhovaardigden en die de bijzondere aanbeveling schijnt geweest te zijn van enige hoofden der afdeling in de gemeente, welke zich het meest tegen den apostel verzette. Hij predikte het Evangelie niet op ene wijze, waardoor het kruis van Christus verijdeld werd, waardoor de uitslag zou toegeschreven worden aan de kracht der kunst en niet aan die der waarheid, niet aan de eenvoudigeverkondiging van een gekruisigden Jezus, maar aan de machtige redenaarskunst van hen die hem predikten, zodat de eer van het kruis zou verminderd of omsluierd worden.

Paulus zelf was opgevoed in de Joodse leer aan de voeten van Gamaliël, maar in de prediking van het kruis van Christus zette hij dat onderricht terzijde. Hij predikte een gekruisigden Jezus in eenvoudige woorden, en verkondigde den mensen dat die Jezus, die te Jeruzalem gekruisigd was, de Zoon van God en de Zaligmaker der mensen is, en dat allen die gered willen worden, berouw over hun zonden moesten hebben, in Hem geloven en zich aan Zijn regering en wetten onderwerpen moesten. Deze waarheid had geen kunstige inkleding nodig, zij straalde met de grootste majesteit in haar eigen licht en had invloed in de wereld door haar goddelijk gezag en de toepassing door den Geest, zonder enige menselijke hulp. De eenvoudige verkondiging van den gekruisigden Jezus was machtiger dan de redekunst en wijsbegeerte van de heidenwereld.

II. Wij hebben hier de verschillende uitwerking van deze prediking. Degenen, die verloren gaan, is ze dwaasheid, maar ons, die behouden worden, is het ene kracht Gods, vers 18. Zij is den Joden wel ene ergernis, en den Grieken wel ene dwaasheid, maar hun die geroepen zijn, beiden Joden en Grieken, Christus, de kracht Gods en de wijsheid Gods, vers 23, 24.

1. De gekruisigde Christus is den Joden een ergernis. Zij kunnen er niet overheen. Zij hadden de voorstelling dat hun verwachte Messias een groot aards vorst zou zijn, en wilden daarom in geen geval een aannemen als hun redder en koning, die tijdens Zijn leven zo weinig vertoning maakte en zulk een vervloekten dood stierf. Zij verachtten Hem en zagen op Hem neer als op een vervloekte, omdat Hij aan een hout gehangen was en hen niet bevoorrechtte met een teken naar hun zin, ofschoon Zijn goddelijke macht in talloze wonderen uitgeblonken had. De Joden begeerden een teken, vers 22. Zie Mattheus 12:38.

2. Hij was den Grieken een dwaasheid. Zij lachten om de geschiedenis van een gekruisigden Zaligmaker en verachtten de wijze, waarop de apostel die predikte. Zij zochten naar wijsheid. Zij waren mannen van geest en belezenheid, mannen, die kunsten en wetenschappen beoefend hadden, zij waren in zekeren zin, gedurende enige eeuwen, het middelpunt van kennis en geleerdheid geweest. Daar was niets in de eenvoudige verkondiging van het kruis, dat hun smaak streelde, hun ijdelheid vleide, hun nieuwsgierig en twistziek karakter tegemoet kwam, zij verwierpen haar dus met toorn en weerzin.

Hoe, zouden ze hopen verlost te worden door een, die zichzelf niet had kunnen verlossen? Zouden ze geloven in een, die als misdadiger veroordeeld en gekruisigd was, een man van lage geboorte en geringen levensstandaard, die door zo gemenen en schandelijken dood weggerukt was? Dat was iets, dat de hoogmoed van menselijke rede en geleerdheid niet kon doen! De Grieken achtten het niet meer dan stompzinnigheid om zulk een leerstelsel aan te nemen en aan iemand zo hoge betekenis toe te kennen, en derhalve werden ze rechtvaardig overgelaten om in hun hoogmoed en tegenstand om te komen. Merk op: Het is rechtvaardig in God om hen, die zo hovaardige verachting over de goddelijke wijsheid en genade uitstorten, te verlaten.

3. Voor hen, die geroepen en gezaligd zijn is Hij de wijsheid Gods en de kracht Gods. Zij, die geroepen en geheiligd zijn, die het Evangelie aannemen en door Gods Geest verlicht worden, bespeuren meer heerlijke openbaringen van Gods wijsheid en macht in de verkondiging van den gekruisigden Christus dan in al Zijn andere werken. Merk op: Zij die behouden worden, zijn zalig gemaakt door de prediking des kruizes, en werden geleid in ondervindelijke gemeenschap met de geheimenissen van den gekruisigden Christus.

III. Wij hebben hier den triomf van het kruis op de menselijke wijsheid, volgens de oude profetie, Jesaja 29:14 :Ik zal de wijsheid der wijzen doen vergaan en het verstand der verstandigen zal Ik teniet maken. Waar is de wijze? waar is de schriftgeleerde? waar is de onderzoeker dezer eeuw? Heeft God de wijsheid dezer wereld niet dwaas gemaakt? vers 19, 20. Al de op-prijs-gestelde geleerdheid der wereld was verward, verijdeld en verduisterd door de Christelijke openbaring en de heerlijke zegepraal van het kruis. De heidense staatslieden en wijsgeren, de Joodse rabbi’s en doctoren, de nieuwsgierige onderzoekers van de geheimen der natuur, waren allen verlegen-en tot niet gemaakt.

Dit plan lag buiten bereik van de scherpzinnigste wijsgeren en de zogenaamde geleerden, zowel onder de Joden als onder de Grieken. Toen God de wereld wilde verlossen, bepaalde Hijzelf den weg, en met reden: want de wereld heeft God niet gekend door de wijsheid, vers 21. Al de voorgewende wetenschap van de heidenwereld kon nooit in waarheid de wereld tot God terugbrengen. In spijt van al haar wijsheid, bleef onwetendheid heersen en ongerechtigheid groeien. De mensen waren opgeblazen van hun voorgewende wetenschap en steeds verder van God verwijderd, en daarom behaagde het Gode, door de dwaasheid der prediking zalig te maken die geloofden. Door de dwaasheid der prediking -dwaas niet in werkelijkheid, maar naar de schatting der wereld.

1. Hetgeen gepredikt werd was dwaasheid in de ogen der wereldwijze mensen. Dat wij leven door een die stierf, gezegend worden door een die een vloek werd, gerechtvaardigd door een die veroordeeld werd, was alles dwaasheid en ongerijmdheid voor mensen, die verblind waren door zelfliefde en verward in de vooroordelen en pochende ontdekkingen van hun rede en wijsbegeerte.

2. De wijze der prediking van het Evangelie was hun evenzeer dwaasheid. Geen enkele van die door geleerdheid of welsprekendheid beroemde mannen was gebruikt om de kerk te stichten of het Evangelie te verbreiden. Enige vissers waren geroepen en met de tijding uitgezonden. Dezen waren afgevaardigd om de volkeren te onderwijzen, deze vaten verkoren om den schat van zaligmakende kennis aan de wereld te brengen. Daar was op het eerste gezicht in hen niets groot of verheven genoeg om van God te komen, en de trotse aanspraakmakers op geleerdheid en wetenschap verachtten de leer ter wille van hen, die haar brachten.

Maar toch is het dwaze Gods wijzer dan de mensen, vers 25. Deze goddelijke gedragslijn, welke ijdele mensen geneigd zijn als onwijs en zwak te veroordelen, bezit meer ware, deugdelijke en gevolgrijke wijsheid in zich, dan al de geleerdheid en wetenschap der mensen. Gij ziet uwe roeping, broeders, dat gij niet vele wijzen zijt naar het vlees, niet vele machtigen, niet vele edelen, vers 26 en v.v. Gij ziet den toestand van het Christendom, niet veel mannen van geleerdheid, aanzien, of eervollen staat, zijn geroepen. Er is veel geringheid en zwakheid in de uiterlijke verschijning van onzen godsdienst. Want:

A. Weinigen van uitstekend aanzien in een van deze opzichten zijn gekozen voor het werk der bediening. God koos geen wijsgeren of redenaars, of staatslieden of mannen van weelde, macht en aanzien in de wereld om het Evangelie van genade en vrede bekend te maken. Niet de wijzen naar de wereld, ofschoon men geneigd zou zijn te denken, dat de roep van wijsheid en geleerdheid veel zou bijgedragen hebben tot het welslagen van het Evangelie. Niet de machtigen en edelen, ofschoon men zich licht zou inbeelden, dat buitengewone pracht en macht het voor de wereld aannemelijk zouden gemaakt hebben.

Maar God ziet niet gelijk de mensen zien. Hij heeft de dwaze dingen van de wereld, de zwakke dingen van de wereld, de lage en verachte dingen van de wereld, mensen van geringe geboorte, van lagen staat, van gebrekkige opvoeding, gekozen om predikers van het Evangelie en stichters van de kerk te zijn. Zijne gedachten zijn niet onze gedachten en Zijne wegen niet onze wegen. Hij kan beter dan wij beoordelen welke instrumenten en maatregelen het best dienen kunnen ter vermeerdering van Zijne heerlijkheid.

B. Weinigen van hogen rang en karakter zijn geroepen om Christenen te zijn. Gelijk de predikers arm en gering waren, zo waren over het algemeen de bekeerden. Weinigen van de wijzen, machtigen en edelen omhelsden de leer van het kruis. De eerste Christenen, beiden onder Joden en Grieken, waren zwak, dwaas en gering, mensen van weinig invloed zowel door hun geestvermogens als door hun stand in de maatschappij, en toch, welke heerlijke openbaringen van goddelijke wijsheid zijn daar in het gehele plan van het Evangelie, en in deze bijzondere omstandigheden van zijn voortgang!

IV. Hier hebben we een uiteenzetting hoe wonderbaar alles geschikt is:

1. Om den hoogmoed en ijdelheid der mensen te verslaan. God heeft verkoren het dwaze der wereld opdat Hij de wijzen beschamen zou – ongeleerde mensen om de geleerdste te beschamen, het zwakke der wereld opdat Hij het sterke beschamen zou, – mensen van lage geboorte en stand, om te beschamen en te weerstaan alle macht en gezag van aardse koningen, en het onedele der wereld en het verachte, dingen welke de mensen ten diepste verachten en het minste waardig keuren, om verachting en ongenade uit te storten over alles wat zij in waarde houden en bewonderen, en hetgeen niets is, opdat Hij hetgeen iets is, teniet zou maken.

De bekering van de heidenen (over welken de Joden de vernederendste en verachtelijkste gedachten koesterden) was de opening van den weg tot vernietiging van die instelling, welke hun zo geliefd was en waarop zij zich zo verhovaardigden, dat ze al het overige op de wereld daarom verachtten. Het was de gewoonte der Joden om van de heidenen te spreken als hetgeen niets is. Zo wordt in het apocriefe boek van Esther verhaald, dat zij God bad Zijn scepter niet te geven aan hen die niets zijn, 14:11. Esdras in een van de apocriefe boeken onder zijn naam, spreekt tot God van de heidenen als dezulken die bekend zijn niets te zijn, 2 Esdras 6:56, 57. En de apostel Paulus heeft, naar het schijnt, deze gewone uitdrukking van de Joden op het oog, wanneer hij Abraham noemt een vader van ons allen, voor Hem, aan wie hij geloofd heeft, God die roept de dingen die niet zijn alsof zij waren, Romeinen 4:17.

Het Evangelie is geëigend om den hoogmoed te vernederen van Joden en Grieken beiden, om de pochende wetenschap en geleerdheid van de Grieken te beschamen, en de instellingen omver te werpen, waarop de Joden zich verhovaardigden met verachting van al wat daarbuiten stond, opdat geen vlees zou roemen voor Hem, vers 29. Alleen goddelijke wijsheid vond het middel der verlossing uit, alleen goddelijke genade openbaarde het en maakte het bekend. In beide opzichten lag het buiten menselijk bereik. En de leer en de verkondiging namen de overhand ten spijt van allen tegenstand, die ze ontmoetten van menselijke kunst en gezag, want God omfloerste de heerlijkheid en vernederde den hoogmoed der mensen in alles. De verbreiding van het Evangelie is een vernedering der mensen. Maar:

2. Ze is wonderbaar geschikt om God te verheerlijken. Er is veel macht en heerlijkheid in het bestaan en leven van het Christendom. Ofschoon de dienaren arm en ongeleerd waren, en de bekeerden over ‘t algemeen van den laagsten stand, was de hand des Heeren met de predikers en machtig in de harten der hoorders, en Jezus Christus maakte beiden, bedienaren en bekeerden, in waarheid groot en eerbaar.

Alles wat we bezitten hebben we van God als de fontein, in en door Christus als het toevoerkanaal. Hij is ons van God geworden wijsheid, en rechtvaardigheid, en heiligmaking, en verlossing, vers 30, alles wat wij behoeven of kunnen begeren. Wij zijn dwaasheid, blindheid en onwetendheid in de dingen Gods, met al onze voorgewende kennis, en Hij is ons gemaakt tot wijsheid. Wij zijn schuldig, aan veroordeling onderworpen, maar Hij is ons gemaakt tot rechtvaardigheid, onze verzoening en offerande. Wij zijn bedorven, maar Hij is ons gemaakt tot heiligmaking, de oorsprong van ons geestelijk leven, van Hem, ons hoofd, deelt het zich mede door Zijn Heiligen Geest aan al de leden van Zijn mystiek lichaam. Wij zijn gebonden, maar Hij is ons gemaakt tot verlossing, onze Zaligmaker en bevrijder.

Wanneer Christus voor ene ziel tot rechtvaardigheid gemaakt is, dan wordt Hij evenzo haar heiligmaking gemaakt. Hij verlost nooit van de schuld der zonde, zonder uit haar macht te verlossen, en Hij is gemaakt tot rechtvaardigheid en heiligmaking, opdat Hij eenmaal de volkomen verlossing zou bewerkstelligen, door de ziel vrij te maken van het lichaam der zonde, en het lichaam te bevrijden uit de banden des doods. Die roemt, roeme in den Heere, vers 31. Het is de wil Gods, dat al onze roem zal zijn in den Heere, en aangezien onze gehele verlossing alleen door Christus geschiedde, is daardoor dat doel volkomen bereikt. Door het gehele plan der verlossing is de mens vernederd, en God verheven en verheerlijkt.

Comments are closed.