1 Corinthiërs 1:1-9

Wij hebben hier des apostels voorrede voor den gehelen brief, waarbij we enige opmerkingen voegen.

I. Omtrent het opschrift, waarin volgens de gewoonte, toen door briefschrijvers gevolgd, de namen van den persoon door wie en van hen aan wie de brief geschreven is, opgenomen zijn. Het is een brief van Paulus, den apostel der heidenen, aan de gemeente te Corinthe, welke hijzelf gesticht had, ofschoon er sommigen onder hen waren, die zijn apostelschap in twijfel trokken, Hoofdstuk 9:1, 2, en zijn persoon en dienst hoonden, 2 Corinthiërs 10:10. De getrouwste en nuttigste dienaren zijn tegen deze verachting niet beveiligd. Hij begint met op deze hoedanigheid aanspraak te maken: Paulus, een geroepen apostel van Jezus Christus, door den wil van God. Hij had zich zelven die eer niet genomen, maar hij had een goddelijke roeping daartoe. Het was ten allen tijde oorbaar, maar thans noodzakelijk, dit karakter te handhaven en zijn dienst te verheerlijken, nu valse leraren er hun verdiensten in zochten dien omlaag te trekken en hun lichtzinnige en misleide volgelingen bereid waren hen tot mededinging met hem op te zetten. Het was geen hoogmoed in Paulus, maar getrouwheid aan zijn roeping, in zulke omstandigheden zijn apostolisch karakter en gezag te handhaven. En om dit nog duidelijk te doen blijken, voegt hij in zijn schrijven zich Sosthenes toe, welke een dienaar van lager orde was. Paulus en Sosthenes, zijn broeder, niet een mede-apostel, maar een mede-dienaar, vroeger een overste van de Joodse synagoge, daarna een bekeerde tot het Christendom, zeer waarschijnlijk Corinthiër van geboorte, en dierbaar aan zijn volk, weshalve Paulus om zich met hem aangenaam te maken, hem met zich verenigt in den eersten groet.

Er is geen reden om te onderstellen dat hij deelgenoot van des apostels inspiratie gemaakt was, waarom deze ook in het vervolg van zijn brief in zijn eigen naam en in het enkelvoud spreekt. Paulus verzwakte in geen enkel geval zijn apostolisch gezag, maar toch was hij bereid bij alle gelegenheden vriendelijk en neerbuigend te zijn, tot het welzijn van hen tot wie hij gezonden was. De personen, aan wie de brief gericht werd, waren de gemeente Gods, die te Corinthe is, den geheiligden in Christus Jezus, de geroepen heiligen. Alle Christenen zijn in zoverre geheiligden in Christus Jezus, dat ze door den doop Hem opgedragen en gewijd zijn, zij staan onder de strikte verplichting van heilig te zijn en zij doen belijdenis van werkelijke heiligheid. Wanneer zij niet werkelijk heilig zijn, is dat hun fout en schuld. Merk op: het is de bedoeling van het Christendom ons in Christus te heiligen. Hij heeft zich zelven voor ons gegeven, opdat Hij ons zou verlossen van alle ongerechtigheid, en zich zelven een eigen volk zou reinigen, ijverig in goede werken, Titus 2:14.

In vereniging met de gemeente te Corinthe, richt hij zijn schrijven aan allen, die den naam van onzen Heere Jezus Christus aanroepen in alle plaats, beiden hunnen en onzen Heere. Hierdoor worden de Christenen onderscheiden van de onheiligen en Godloochenaars, dat zij niet zonder gebed durven leven, en hierdoor worden ze van Joden en Heidenen onderscheiden, dat zij den naam van Christus aanroepen. Hij is hun gemeenschappelijk Hoofd en hun Heere. Merk op: in elke plaats in de Christelijke wereld zijn er sommigen, die den naam van Christus aanroepen. God heeft een overblijfsel in alle plaatsen, en wij moeten gemene zaak hebben en gemeenschap houden met allen, die den naam van Christus aanroepen.

II. Omtrent de apostolische zegenbede. Genade zij u en vrede van God onzen Vader, en den Heere Jezus Christus. Een apostel van den Vredevorst moet een boodschapper en bedienaar van vrede zijn. Dezen zegen brengt het Evangelie met zich, en iedere prediker van het Evangelie moet hartelijk wensen en bidden dat deze zegen het deel worde van allen onder wie hij arbeidt. Genade en vrede de gunst van God en verzoening met Hem. Dat is inderdaad het kort-begrip van alle zegeningen. De Heere verheffe Zijn aangezicht over u en geve u vrede! dat was de inhoud der zegenbede onder het Oude Testament, Numeri 6:26, maar dit voordeel hebben wij nu door het Evangelie:

1. Dat wij nu weten hoe de vrede met God te verkrijgen is, het is in en door Christus. Zondaren kunnen geen vrede met God hebben, of enig goed van Hem verkrijgen, tenzij door Christus.

2. Ons wordt gezegd wat ons voor dezen in aanmerking doet komen: namelijk genade, eerst genade en dan vrede. God verzoent eerst de zondaren met zichzelf, alvorens Hij hun Zijn vrede schenkt.

III. Omtrent des apostels dankzegging aan God om hunnentwil. Paulus begint de meeste zijner brieven met dankzegging aan God voor zijne vrienden en gebeden voor hen. Merk op: De beste wijze om onze genegenheid voor onze vrienden te tonen is voor hen te bidden en te danken. Het is een deel van de gemeenschap der heiligen God wederkerig te danken voor onze gaven, genaden en zegeningen. Hij zegt dank:

1. Voor hun bekering tot het geloof van Christus: Vanwege de genade Gods, die u gegeven is in Christus Jezus, vers 4. Hij is de grote voortbrenger en uitdeler van de gunsten Gods. Zij, die met Hem verenigd zijn door het geloof en deelgenoten van Zijn Geest en verdiensten gemaakt zijn, zijn de voorwerpen der goddelijke gunst. God heeft hen lief, is hun van harte goedgunstig, en schenkt hun zijn vaderlijke glimlach en zegeningen.

2. Voor den overvloed van hun geestelijke gaven. Daar was de gemeente van Corinthe beroemd door. Zij stond bij geen enkele gemeente achter in enigerlei gave, vers 7. Hij onderscheidt rede en kennis, vers 5. Waar God deze beide gaven geschonken heeft, gaf Hij ook grote bekwaamheid om nuttig te zijn. Velen hebben den bloesem der rede, maar missen den wortel der kennis, en hun gesprek is onvruchtbaar. Velen hebben den schat der kennis, maar missen de rede om die ten nutte van anderen aan te wenden, en daardoor is de schat in zekeren zin in een zweetdoek gewikkeld.

Maar de mens, wie God beide geeft, is bestemd om uitnemend nuttig te zijn. Wanneer de gemeente van Corinthe verrijkt was met alle rede en alle kennis, was zij bekwaam om een grote schatting van prijs aan God te brengen, voornamelijk wanneer deze gaven een getuigenis waren voor de waarheid van de Christelijke leer, een bevestiging van het getuigenis van Christus onder hen, vers 6. Zij waren tekenen en wonderen en bedelingen des Heiligen Geestes, door welke God getuigenis gaf aan de apostelen, zowel aan hun zending als aan hun leer, Hebreeën 2:4, zodat hoe overvloediger zij over ene gemeente uitgestort waren, des te voller getuigenis werd gegeven aan de leer, die door de apostelen verkondigd werd, en des te duidelijker werd de goddelijkheid hunner zending bevestigd. En het is geen wonder dat zij, terwijl ze zulk een grondslag voor hun geloof hadden, leefden in de verwachting van de openbaring van onzen Heere Jezus Christus, vers 7.

Het is de karaktertrek der Christenen dat zij wachten op Christus’ wederkomst, al onze godsdienst heeft dáár het oog op, wij geloven er in, wij hopen er op, en het is onze levenstaak die voor te bereiden, indien wij waarlijk Christenen zijn. En hoe meer we bevestigd zijn in het Christelijk geloof, des te krachtiger is ons geloof in de wederkomst onzes Heeren, en des te ernstiger onze verwachting van die wederkomst.

IV. Omtrent de bemoedigende hoop van den apostel, dat ze in de toekomst zouden zijn bevestigd door de macht en liefde van Christus en de getrouwheid van God, vers 8, 9. Hij, die een goed werk in hen begonnen had en het tot dusverre uitvoerde, zou het niet onvoltooid laten. Zij, die de toekomst van onzen Heere Jezus Christus verwachten, zullen door Hem vastgehouden en bevestigd worden tot het einde en dezen zullen onstraffelijk zijn in den dag van Christus, niet uit het beginsel van strenge rechtvaardigheid, maar uit genadige vergeving, niet naar den eis der wet, maar door rijke en vrije genade.

Hoe begeerlijk is het om door Christus met zulk een doel bevestigd en gehouden te worden! Hoe glansrijk is de hoop van zulk een voorrecht, zowel voor ons zelven als voor anderen! Door de macht van Christus bewaard te worden voor de macht van onze eigen verdorvenheid en Satans verzoekingen, opdat wij onstraffelijk bevonden worden in den groten dag! O heerlijke verwachting, vooral wanneer de getrouwheid Gods onze hoop komt steunen! Hij die u roept, is getrouw, die het ook doen zal, 1 Thessalonicenzen 5:24. Hij, die ons gebracht heeft in nauwe en dierbare betrekking met Christus, in zoete en innige gemeenschap met Christus, is getrouw, Hem zijn onze dierbaarste belangen volkomen toevertrouwd. Zij, die op Zijn roepstem komen, zullen nooit teleurgesteld worden in hun hoop op Hem. Indien wij ons zelven trouw aan God betonen, zullen we Hem nimmer ontrouw jegens ons bevinden. Zijne getrouwheid zal niet feilen, Psalm 89:34.

Comments are closed.